De watermannen van Horpmaal

De watermannen van Horpmaal met hun knikkerflessen.

De familie Diricks en aanverwanten van Horpmaal werden in de wijde omgeving de “watermannen” van Horpmaal genoemd. Logisch…  gezien zij van water hun broodwinning gemaakt hebben. Jaloerse tegenstanders (lees : andere concurrerende limonademakers)  beschuldigden de familie er meermaals van dat zij zich rijk maakten met de verkoop van een beetje suikerstroop, aangelengd met water! Men kon dus duidelijk het succesverhaal van de Horpmaalse limonades niet verdragen.

Wat verstaan we nu onder “limonade”? Limonade is een drank die bestaat uit: een zoet, geconcentreerd sap dat is aangelengd met veel water om te drinken of een zoete uit water, suiker, aroma, kleurstof, stabilisator en conserveringsmiddel bestaande drank. Aan limonade kunnen vruchtensap, extracten, aroma’s en een zoetstof zijn toegevoegd. De zoetstof kan suiker, een glucosestroop of een kunstmatige zoetstof zijn. Limonade is van oorsprong de benaming voor zoetgemaakt citroensap (Engels: lemon). Later is deze naam ook overgegaan naar drankjes met andere smaken, zoals sinaasappel, limoen, zwarte bes… De naam orangeade voor vergelijkbaar gemaakte limonade met sinaasappelsap raakte in de vergetelheid. Koolzuurhoudende limonade was al sedert het begin van de 19de eeuw een groot succes in Groot-Brittannië. Al snel zou deze frisdrank overwaaien naar onze streken. In het begin werd de limonade door apothekers gemaakt omdat zij de kennis en het materiaal hadden om stropen te maken en kunstmatig koolzuur te vervaardigen. Omstreeks 1880 ontstonden er in België, eerst in de steden en een weinig later op het platteland, de eerste limonadefabriekjes die door gewone ondernemers opgestart werden.

Om een lekkere limonade te maken was het zeer belangrijk dat men beschikte over een goede en smaakvolle “essence”. Deze essences of suikerstroopjes werden nooit door de limonademaker zelf gemaakt maar steeds  aangekocht bij gespecialiseerde firma’s. Iedere limonadefabrikant had zo  zijn eigen soort van stroop die enkel en alleen voor hem geproduceerd werd. Een combinatie van een smaakvolle stroop en lekker, met koolzuur verzadigd, bronwater zorgde steevast voor een smakelijke en verfrissende limonade. Water was bij het maken van limonade erg belangrijk en in grote mate smaakbepalend. Aldus bepaalde het water grotendeels het succes van de frisdrank. Het lekkere water uit de Horpmaalse bronnen bevestigt deze stelling!

De laatste limonademakers van Horpmaal waren Rita Diricks en haar echtgenoot Guy Melon. Zij stamden uit een geslacht dat drie generaties lang limonade maakte. Nadat we de stamboom van deze familie uitgepluisd hadden bleek dat het verhaal van de limonademakers Diricks niet zo simpel was als dat we bij aanvang dachten.

Het verhaal begint bij het echtpaar Lambert Diriks (°1852) en Anna Maria Rossillion (°1849). Zij hadden 6 kinderen waarvan er drie in de “limonade-industrie” zouden stappen. Het waren Joseph (°1875), Charles (°1889) en Lucien (°1892). Omstreeks 1900  ontstond hoogstwaarschijnlijk het eerste limonadefabriekje in Horpmaal; het werd opgestart door Joseph Diricks en Gilles Nossin. Gilles Nossin was de broer van Jeannette

Update

Een zoldervondst in Kerniel

Een tijdje geleden vond ik op de zolder van een oud huis in Kerniel een lading oude flessen. Tot mijn verwondering stak er een wondermooie bierfles van het duo Diriks en Nossin van Horpmaal tussen. Deze fles dateert alleszins van voor de eerste wereldoorlog, vermoedelijk circa 1912-1914, en had een inhoud van 75 centiliter. (drie kappers in de volksmond) Gilles Nossin was een Waal en waarschijnlijk staat er daarom de Waalse haan, le cocq Wallon, op de fles. Gilles en Joseph haalden hun bier in vaten bij de brouwerij Réginster te Oreye. Zij vulden dan thuis zelf hun flessen af, met eigen naamvermelding. Naar het schijnt was de Bock die ze verkochten goed van kwaliteit en hij viel daarom goed in de smaak in Horpmaal en de omliggende dorpen. Hieronder een etiket van de brouwerij van Oreye, de bierfles van Diriks en Nossin en de beugelsluiting van deze fles. Merk op dat er op de stop HOPMAEL geschreven staat en niet Horpmael; foutjes werden destijds over het hoofd gezien en met de mantel der liefde bedekt.    


Jo Billen september 2020


Nossin, die getrouwd was met Johannes Diricks. Johannes was een broer van Joseph, Charles en Lucien. In die tijd werd er niet alleen limonade gemaakt maar men vulde ook zelf bier af in 75cl-flessen. Van welke brouwerij dit bier afkomstig was weten we niet. De kans is echter groot dat het gebrouwen werd bij de Brouwerij van de Wed. Missotten te Gutschoven. De limonade werd afgevuld in “knikkerflesjes”. Deze knikkerflesjes waren van Britse makelij  en werden ook Codd-flessen, kogelflessen of saffarkes genoemd. Op alle flessen stond de naam van beide ondernemers rondom een afbeelding van een mooi gestileerde haan. Het knikker- of kogelflesje, voor velen onder ons onbekend, is een mooi voorbeeld van de inventiviteit van onze voorouders. Dit flesje werd zuiver als handwerk gemaakt en was gewoonlijk zo zwaar dat het onverwoestbaar was. Dit wil zeggen dat de glasblazer een flinke klomp glas aan zijn pijp deed en deze vervolgens goed uitblies in een openslaande ijzeren vorm , die van een zware lettering was voorzien. Na het blazen werd het flesje door een andere man overgenomen in een nauwsluitende bus, die op een ijzeren staaf was gemonteerd. De glasblazer goot daarna wat water over de plek, waar de hals van de fles aan de blaaspijp vast zat. Door de plotselinge stolling brak het glas ter plaatse af en de fles bleef zonder kop in de metalen bus achter. Het glas was dan zo ver afgekoeld dat de fles in een oven weer gloeiend gemaakt moest worden. Met een speciale tang werd onder in de flessenhals een inkeping gemaakt, zo nauw dat de knikker er niet door kon zakken. De knikker werd er dan in gegooid, al dan niet verwarmd. Met een andere tang werden daarna, aan één zijde boven de knikker, twee inkepingen gemaakt om te voorkomen dat bij het uitgieten van de limonade de knikker voor de rubberen sluitring zou komen waardoor het flesje weer afgesloten werd. Heel voorzichtig werd daarna een ring van glas aan het eind van de hals aangebracht. Men deed dat door glas van een blaaspijp te laten druipen, zoals stroop van een lepel. Was er voldoende glas, dan knipte de glasblazer het lint van gloeiend glas af en door middel van een tang vormde hij dar de kop van de fles. Met dezelfde tang maakte men ook de groef waarin later de rubberen ring zou gestoken worden. De knikker zat nu voorgoed opgesloten. Later werd er door middel van een haakje nog een rubberen ring in de fles gepeuterd en dan was ze klaar voor gebruik. Men vulde deze flesjes op de volgende wijze : De suikerstroop werd door middel van een doseerapparaat in het flesje gedaan en het werd verder gevuld met water dat oververzadigd werd met koolzuurgas. Men plaatste de fles in een machine waarin ze tegen grote snelheid rondgedraaid werden. Door de middelpuntvliedende kracht werd de knikker tegen de rubberen ring geslingerd terwijl het koolzuur door het schudden vrij kwam. De druk van het koolzuur tegen de knikker was dan groot genoeg om het flesje te sluiten. De consument kon het flesje dan terug openen door de knikker simpelweg naar beneden te drukken met de vinger. Omwille van de hygiëne gebruikte men in de cafés paddenstoelvormige opener. Hier onder kan u een tekening zien de bewuste knikkerfles, kogelfles of Codd-bottle.

Tekening knikkerfles
Opener voor knikkerflessen


We nemen nu de draad van de familiegeschiedenis terug op.  Na verloop van tijd scheidden de wegen van Gilles Nossin en Joseph Diricks. Gilles Nossin begon met zijn eigen limonadefabriek annex bottelarij van bier. Voor zijn limonade gebruikte hij nog steeds knikkerflessen de nu alleen zijn naam droegen. Joseph Diricks startte samen met zijn broer Charles een nieuwe limonadefabriek op. Dit zou omstreeks 1908 gebeurd zijn. Ook hij liet een lading knikkerflessen maken met zijn eigen naam erop.

Lucien Diricks, een broer van Joseph en Charles, zag waarschijnlijk in dat er met limonade maken goed geld verdiend werd. Hij besloot dan ook om met een eigen limonademakerij te beginnen. Dit bedrijfje lag pal langs het bedrijf van zijn broers. Omstreeks 1935, na de dood van zijn oudere ongehuwde broer Joseph, schijnt hij begonnen te zijn. Uit die tijd stammen de flessen met beugelsluiting met de gezandstraalde vermelding Lucien Diricks Horpmael. Tijdens de 2de wereldoorlog was het voor de limonademaker moeilijk om te overleven. De grondstoffen waren schaars en veel klanten hamsterden flessen om er   groenten zoals erwten, bonen en tomaten in te steriliseren. Tijdens de oorlog kocht Lucien Diricks zelfs azijnflessen om zijn limonade in af te vullen.

Charles Diricks bleef na de dood van zijn broer Joseph in 1935 ook niet bij de pakken zitten. Samen met zijn echtgenote Maria Timmermans bouwde hij de limonadefabriekje uit tot een bloeiende zaak die in 1961-1962 overgenomen werd door zijn zoon Albert. In 1973 werd de limonadefabriek op haar beurt overgenomen door Albert’s dochter Rita en haar echtgenoot Guy Melon. Tot 1999 maakten zij hun lekkere limonade totdat het materiaal de geest gaf. De toestellen konden niet meer hersteld worden en de Horpmaalse limonade werd geschiedenis. 

Ook Lucien Diricks kreeg opvolging voor zijn zaak. Zijn dochter Philomène, getrouwd met Maurice Budo, baatte de zaak van haar vader verder uit tot in de zestiger jaren. In tegenstelling tot de limonade van Albert Diricks, die zuivere suiker bevatte, werd haar limonade kunstmatig gezoet waardoor zij de kwaliteit van haar concurrent volgens kenners niet kon evenaren.

Knikkerfles van Joseph  Diriks (sic) en Gilles Nossin – ca. 1900, Engels fabricaat
Beugelfles van Lucien  Diriks
Knikkerfles van Joseph Diriks – ca. 1910, Engels fabricaat
Knikkerfles van Gilles Nossin
– ca. 1910, Engels fabricaat.
Azijnfles van Lucien Diriks


Deze knikkerflessen waren zeer geliefd bij de plaatselijke jeugd omwille van de knikker die erin opgesloten zat. Zeer regelmatig sloegen de kinderen deze flessen stuk om de mooie glazen knikker eruit te kunnen halen. Voor de limonademaker was dit uiteraard niet leuk. Hij verloor op deze manier veel  en duur leeggoed. Immers statiegeld op flessen bestond in die tijd niet. Het statiegeld werd pas in 1941 ingevoerd door de Duitse bezetter om te vermijden dat er te veel flessen verdwenen. In 1941 kostte een klein flesje 1 Frank, een grote fles 2 Frank en een houten bak 11 Frank. Dus een bak leeggoed kostte 35 Frank! Een klein kapitaal voor de gewone man.


Jo Billen oktober 2011

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *