Jacob Paquo

Jacob Paquo uit Horpmaal

Kronieken of dagboeken over de Franse Tijd (die betrekking heeft op de jaren 1789-1805) in Limburg zijn tamelijk zeldzaam en verdienen een betere bekendheid omdat zij als specifieke historische bron een neerslag zijn van gebeurtenissen en toestanden, die op de tijdgenoten een diepe indruk hebben gelaten. Zij geven een beeld van de feiten die niet in de officiële documenten tot uiting komt.
Ook Jacob Josephus Paquo uit Horpmaal schreef een dagboek.

Hij werd te Horpmaal gedoopt op 17 september 1767 als zoon van Jacob en Barbe Bustin. Zijn ouders waren kleine landbouwers die omstreeks 1758 gehuwd waren en te Horpmaal vier kinderen lieten dopen, nl.
Ida op 20 augustus 1759,
Libert op 12 november 1761,
Barbe op 13 juni 1764 en
Jacob op 17 september 1767
Deze jongste zoon leerde de schoenmakersstiel die hem later in staat stelde een behoorlijk inkomen te verwerven. Zijn vader overleed op 7 september 1797, waarover hij in zijn -dagboek piëteitsvolle woorden schreef. Hij kon niet over de baan met zijn broer Libert die hem en zijn moeder weigerde geldelijk tussen te komen bij de verzorging van hun zieke vader. Na het overlijden van zijn vader bleef hij nog drie jaar bij zijn moeder wonen.

Op 10 mei 1800 trad hij in het huwelijk met Maria Nijs, die te Horpmaal geboren was op 18 juni 1770 als dochter van Mathieu en Sibilla Nijs. Het echtpaar had drie kinderen, nl. Anna Barbara, geboren op 30 oktober 1800, Maternus, geboren op 23 oktober 1802 en Maria-Catharina geboren op 17 december 1806. Daags na de geboorte van zijn jongste kind, overleed zijn vrouw.

Op 24 februari 1808 hertrouwde hij en nam Gertrude Vrancken tot vrouw, die te Horpmaal op 26 januari 1767 geboren was als dochter van Hubert en Maria Ghijseberghs. Op 16 december van datzelfde jaar werd hij vader van een dochter Anne Marie, maar een maand later moest hij het afsterven van twee kinderen uit zijn eerste ‘huwelijk ‘betreuren; zijn dochter Maria Catharina stierf op 7 januari, zijn oudste dochter op 16 januari 1809, beiden van de pokken.

Jacob Paquo overleed te Horpmaal op 18 november 1831 ; zijn vrouw Gertrude Vrancken volgde hem in het graf op 2 februari 1845.

Jacob Paquo beleefde in het kleine Haspengouws dorp Horpmaal de Franse Tijd met al zijn nieuwigheden, hervormingen, moeilijkheden, strijd, vervolgingen, economische crisissen.
Hij heeft geen groots opgevatte kroniek geschreven. In zijn stuntelige taal noteerde hij tussen zijn boekhouding als schoenmaker, enkele markante gebeurtenissen die hij zelf gezien en beleefd had of die hij had ,horen vertellen. Waarom hij zijn nota’s in 1804 ,heeft beëindigd, is niet bekend.

Het handschrift in 8” op papier is van een moderne foliotering voorzien. In hoofdzaak werden in het kleine register boekhoudkundige nota’s geschreven, die betrekking hebben op de levering en het handwerk van een schoenmaker tijdens de jaren 1798 tot 1804 (fol. 1-36), op rekeningen van een landbouwer van 1803 tot 1804 (fol. 37-47) en op arbeidslonen en daghuuren van een landbouwarbeider van 1801 tot 1804 (fol. 51-56). Op sommige folio’s noteerde J. Paquo enkele lijnen over markante gebeurtenissen, die hier uitgegeven worden. Bovendien wijdde hij twee folio’s om een orkaan van 9 november 1800 te beschrijven, die geweldige schade aanbracht aan huizen en schuren.
Dat tempeest was volgens hem straef van Onsen Lieven Heeren om ons doen te bekeren van ons bosardigh leven altemael (fol. 63 verso).
Hij had een bijzondere liefde voor bomen en planten. In het jaer 1796 hebbe ick een jonge hage geplandt met 6 jonge pruymebomme.
In 1801 ging hij zijn bomen meten nl. een espenboom en een Spaanse populier (fol. 67-68). Op 15 februari 1802 noteerde hij met zekere trots lck hebbe eenen jongen boem geplant tegen mijn stene trappen inden mustof ; desen boem een essebome hogh synde onttrent 7 voeten en dlck synde onttrent geIyck een dieken vinger en ich hebbe desen geplant (fol. 56).
Zijn interesse ging ook naar een oude lindeboom die aan de school in ‘het dorp stond recht hog en wijdt met syne tacken en dick synde en hy was soo oudt dat hy van bennen hoeijl was. Wegens brandgevaar besliste de gemeente die oude linde om te hakken en op 1 maart 1799 werd een jonge lindeboom in de plaats geplant (fol. 95 verso).

Hierna enkele teksten met betrekking tot Horpmaal:

1797 den 23 desember schrijf ick als dat wij den ersten october geen misse in onse prochie geweest en is in de kercke dat heeft geduert 14 dagen; voorders schrijf ick den 19 december wederoem verboden is aen onsen pastoer van misse te leesen maer onsen caplaen die was 5 dagen geweest dat hy geene misse geleesen en hadde maer dan vaalgenden sondach heeft hij wederom nog misse gesongen, onsen heer pastoer niet, en synen naem was Gloudie van Gutschoven, pastoor in Horpmael (25), de caplaen was eenen Husdens van Horpmael pater geweest in Minnebroederkloster tot Luyck ( Hendrik Heusdens was op 15 maart 1752 te HorpmaaJ gedoopt als zoon van Hendrik en Anna Coenen.)

Anno 1797 is mijnen vader gestorven; den 7 dag maandt september savons om negen is hij bij onsen lieven heere overleden ende iek bekenne dat hij mijnen vader in mijnen rechten arm sijnen geest heeft gegeven ende met mijne slincke handt hebbe jek hem de geweijde kerse in sijn rechte handt vast gehouden. Repeterig noch În mijnen rechter arm heeft hij sijnen geest gegeven ende hij is gestorven en sijn vooI kennis gehadt hebbende tot het lesten toe. Ich hebbe hem den lesten adieu geseydt als wanneer dat sy hem hebbe geleydt in de kieste hebbe ick hem drymael gekuest voor sijnen wangen. (ZIJn vader Jacob was met Jeanne Barbe Bustin getrouwd, die op 6 september 1734 te Remicourt gedoopt was als dochter van Hubert en Margareta Claude en te Horpmaal overleed op 20 februari 1811.)

Anno 1797. Het siek synde van mijnen vader heeft mij gekost 14 patacons. lck hebbe beginnen te meesteren den ersten dagh meij tot den 7 mandt september 1797 is hij bij onsen lieven heeren overleeden. Daerenboven zult gij mij vragen hoe dat soe veel gekost kan hebben inden brandewijn en in den wijn en in het wiete brodt en in meesters en doctoren en geen hulp en konde vienden voor hem en ick en mijn moeder alleijn sijnde, geen hulp van niemandt. Nu den dienst van mijnen vader die heeft gekost 12 pattacons en 15 stuijvers sonder te rekenen de kleijne bagadelle van ons en ick alleijn sijnde om dat te besorgen en mijnen broeder die heeft het beste van hem gehadt van alles vande kleederen en van anders ock en geen vordeel gehadt hebben van mijnen broeder en mijn moeder vragde hem om 3 guldens te hebben om ons hier in te helpen, hij heeft geantwort dat hij niet en hadde om te geven maer wel om te leenen, wij hebben hem bedanckt om zijn goedheyt, den braven.
Seer beminden christenen wat eenen bedroefden wereldt voor onse altemael. Wat sult gij seggen dat hebben wij gedaen in desen ellendigen tijt, wij hebben den rosenkrans gebeden smorgens en savonts want men seyde dat den rosenkrans beter was als de misse die gedaen woorden van de geserementeerde priesters. Den caplaan Husdens die is in syne fonsie gebleven omdat hij den eedt gedaen hadde.

In de maent desember 1797 hebben se onse 2 klocken afgenomen, de groote ende de schel genaemt de klijnste klock van de 3 en syn wegh gevaren met de schelle, de groote hebben se verborgen en ontstucken geslagen omdat sy gebosten waes.

Den 1 january 1798 is onsen pastoor uyt onse prochie gegaen want sy hadden hem gevangen, waerom omdat hy synen naam opgegeven hadde aen de camer tot Heers wat heeft hy gedaen, heeft syn wordt herroepen omdat hij niet van sien was te voldoen aen den eedt en daerom heeft hij hem moeten begeeven op de vlught want sy hadden hem gevangen en niet derfte wedercomen.

Men seyde dat de amende daervan was 5 hondert lievers 16 stuyvers een oordt en daer bij het gevankenhuys 3 oft 4 maenden. Den 9 meert 1798 is onsen pastoor wederom gekomen in onse prochie in syn huys en hij is hier gebleven tot den 27 mey 1798 is onsen pastoor wegh gegaen om hem in het gevankenhuys laeten op te sluyten voor 3 maenden 5 hondert Iievers amende soo men seyde, naer de 3 maenden is hij wederoem gekomen in syn huys en noch niet derve misse te doen niets anders als hem stiel houden en voorder moest hij hem noch verborgen houden lange teyde tot de jaeren 1799.

1799 den 14 january hebben se ons cuys van onsen toren afgehaelt naer middagh onttrent 3uren en sy hebben eenen eyseren stock gemaekt en den haen daerin gesteken en op den tiep van den stock een eyseren vaenen ende dat op dan toren gestelt in de plaetse van het cruys. Siet hoe sy het heylig cruys misrigtighen.

Anno 1799 den 25 february hebbe lck ende andere menschen de kruysen op den kerkof moeten laeten in den grondt sienken want wij en hadden se niet doerve laten staen als eenige die syn staen gebleven en daer en is niet meer van gesproken van de geene die daer noch stonden.

Den 28 mert 1801 hebbe ich en andere menschen de kruysen op den kerkof uyt den grondt gegraven en wederom recht op gesatten.

Den 3 mey 1801 is wederom verboden aen onsen heer pastor van Horpmael van misse te lesen en dat is bijcomen soo men seyde dat de pristers degeene die den eedt niet gedaen en hadde bicht gehort hadde en daer waeren eenige menschen die hun gebicht hadde dat sy goderen gekogt hadde van de menschen die op den vlugte waaren ende de Fransen hadde dey goederen verkogt en daer voor en hadde die menschen geen apsolusie verkregen van de priesters die den eedt niet gedaen en hadde en daerdoor syn klagte geschiet en daardoor is verboden van misse te lesen soo men seyde den 3 mey 1801.

Anno 1803 dese jonge die diet jaar 1803 in de requisie gevallen sijn alle 3 met naemen Jan Driesen en Rikis Stasijns en den soone van Christianus Bernats. Desa 3 jongen van dese requisie die moeten hier blijven tot afwag•ten dat sy sullen gekomandert worden om te vertrycken naer hun regement
bij de Fransen.
Jan Driesen werd op 21 september 1783 gedoopt als zoon van Willem en Elisa Dorvos: Hendrik Stassyns op 26 mei 1783 als zoon van Georges en M. Agnes Giemes; Jan Benats op 5 maart 1783 als zoon van Christiaan en Barba Cox.

Den 16 januarij 1804 masten de jongen van dese requisie tot Hasselt compareren om de revuef te pasaren en moeten gaan sonder te mankeeren anders worden sij opgenomen als reflactie aen de wedt en als dissertuer worden se opgenomen om hun te vervolgen om hun te vangen.
De requesie van het jaer 11 hebben se hertrocken, de geene die den eersten keer uytgevallen waeren die selve sijn den 2 keer gevallen om te marscheren, te weeten den soone Hock Gen met naeme Marten geheeten; desen jonckman is vertrocken van hier naer sijnen dinst den 2 januarii 1804.

In het onsen lieven Jesus Christus anno 1800 den 4 my ben ick den rinck copen geweest met de eerbaerige jonge dogter Maria Nijs, dogter van Materus Nijs en dogter van Sibilla Nijs van Horpmael. In de stadt van Luyck waren wij gewest om hem te copen en gekost hebbende de somme van den groeten rinck 10 guldens en den kleijnen rinck de somme van 3 guldens en 15 stuijvers ende wij gingen sint smorgens wegh naer Luyck ende wij quamen savondts tijs ende den 8 mey hebbe iek den pastor gevraght om te trouwen en den 10den van den meij ben ick getrouwt smorgens 8 uren in perticlier
plaets.

Bron: Uit Kroniek van J. Paquo uit Horpmaal °1789 – †1804
door J Grauwels


Vanschoonwinkel Georges November 2015 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *