WO I in de O L V Hemelvaartparochie

WO I in de Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartparochie

Aan de hand van een vragenlijst werden de pastoors , door het bisdom verzocht, om een verslag te schrijven over hetgeen tijdens de Eerste Wereldoorlog in hun parochie was voorgevallen. ( Deze vragenlijst kan bekeken worden door op de link te klikken.)  Sommige pastoors hielden zich nauwgezet aan de nummering terwijl anderen er een vloeiende tekst van maakten.

Hierna werd dit verslag letterlijk weergegeven, vandaar ook het gebruik van de oude spelling.


Bouwstoffen betrekkelijk de geschiedenis der Kerk van Belgie gedurende den wereldoorlog.
1.Veulen:  Province Limburg.  Arrondissement Tongeren. Kanton Loon. Gemeente Veulen. Dekenij Loon.
Gelegen op den weg Borgworm – Heers – Loon – Vliermael op een paar kilom. afstand van Heers en eene mijl van Loon. De steenweg Luik-Brussel doorkruist den vorigen weg te Heers – als ook op eene mijl hooger den weg Borgworm – Oerle (Oreye) – Tongeren. Tusschen deze twee wegen bevindt zich het hoogste punt van Limburg, bij den grooten steenweg Luik-Brussel.
De weg Alken – Wezet – Tongeren – Loon verbindt zich te St. Truiden met den grooten steenweg Luik-Brussel.
De ligging der gemeente Veulen is alzoo belangrijk onder krijgsoogpunt.

2.Burgemeester en pastoor raden aan kunstschatten en zaken van waarde in veiligheid te brengen; zij geven zelf ’t voorbeeld – “Blijft kalm, bidt en betrouwt op God…” De bevolking gehoorzaamt. Nergens geen wanorde noch ontruiming…
De jongens ingeroepen trekken heen: Jean Jacques, Jozef Jacques, Willem Buntinx, Jozef Valley, Jozef Reynaers, Hubert Budenaers, de schoolmeester Alfons Cordie en zijn broeder Jean Cordie ondermeester in Jeuck. Wie tijd heeft biecht en communiceert.

3.Men ziet noch krijgsoverheid noch soldaten.
Vrijwillige dienstneming door Lambert Coenen geboren den 19 October 1895, dus nog geen 19 jaren oud.

4.De burgelijke bevolking blijft kalm;  nochtans  getrouwde mannen vooral vreezen  hunne inlijving… hunne echtgenooten jammeren nog erger…
Buiten ’t bijwonen der Heilige Mis, ’t naderen tot de Sacramenten vergadert men alle avonden in de kerk waar twee uren gebed niet te lang vallen… het gaat er zoo als in de eerste tijden der H. Kerk. Men wil twee, driemaal zijne zonden biechten… niemand schaamt zich.
’t Eerste jaar van den oorlog veertig duizend communies op 490 inwoners. ’t Klein Veulen gelijkt aan eene stad. Men aanroept luider stemme den goeden God en zijn genadevolle moeder zoo als in het gebergte van Lourdes.
In grooten stoet trekken opgevorderde paarden naar St. Truiden en rundvee naar Luik (Bressoux).
De opvorderingen gedaan door de Belgen in 1914 beliepen de som van 13.853,50 fr.

5.Op Donderdag 6en oogst kwam hier aan de eerste Uhlan. Bij de bron van Dromborn gaf hij zijn drinkhoorn aan G. Marguillier met verzoek hem water te scheppen. Die jongeling van 14 jaren (geboren den 6 oogst 1900) gehoorzaamde uit schrik en vluchtte naar ’t dorp. De akelige tijding verspreidde zich bliksemsnel… Maria Istaz-Weiss kwam in school aangeloopen “mijn kind, mijn kind… Duitschers… ” sprak zij buiten adem… zij kon van schrik geen woord uiten. De kinderen schreeuwden om ’t hardst en liepen allen t’huis… Inwoners trokken tegen de Duitschers op met zeis en vork… de garde had zijn geweer, E.H. Grossar en ridder A. de Donnea droegen een revolver… De Duitscher op vlucht werd te Mettecoven gevangen door A. Robijns van Veulen; doch knecht te Mettecoven en aldaar geboren. Hij werd bijgestaan door zijn meester, den heer Timmermans, burgemeester van Mettecoven. Beiden waren te paard en droegen een oud wapen buiten dienst, dat enkel kon vrees opjagen. Niettemin, en zonder dat onze soldaten in werking traden, werd de eerste Duitscher gevangen en weldra aan ’t Belgisch leger overgeleverd. [Dit feit, ’t zij gezegd tot lof van de omliggende bevolking, bleef de Duitschers ongekend, (i)] Namiddag zag men 12 Uhlanen door ’t dorp rennen, in de richting van Heers-Loon. Den 7 Oogst rond 8 ure renden 14 ruyters, met den revolver in de vuist, voorbij pastorij en kerk. Zaterdag 8 Oogst namiddag werden zij in de beempden tusschen Klein-Gelmen en Veulen aangevallen door Belgische jagers te paard. De kogels troffen de muren van ’t kasteel. De vijand ging op vlucht voor 4 belgische soldaten.
Zondag, 9 Oogst, namiddag, komt de ontvluchte bevolking van Heers vol schrik hier aan op de pastorij… Mr. pastoor bracht ze naar de kerk.
Dinsdag, 11 Oogst, ’s morgens komen er vele vluchtelingen van Brusthem.
Donderdag 13 Oogst namiddag komen de Duitschers verslagen te Haelen bij Diest hier aan, vol schrik, vertoeven een uur of twee, eischen spek, eieren, brood… willen betalen… vernachten vóór Loon en des anderendaags trekken zij op Hasselt.
Zondag 16 Oogst ’s avonds kwamen op de pastorij 4 belgische soldaten aan, onder geleide van Jozef Cordie mijn persoonlijken vijand… de heer burgemeester F. de Donnea deed mij verwittigen “Ge stelt uw leven bloot en gansch de gemeente… zoo gij die soldaten inneemt.” Ik heb mijn plicht gedaan van vaderlander… die jongens hadden hunne paarden geplaatst in Loon… (alwaar verraad deze reeds in duitsche handen had geleverd…) Zij waren half in burger gekleed gevlucht naar Voordt op ’t kasteel en vandaar door ’t veld naar Veulen… hier had gansch ’t dorp ze gezien en overal hoorde men fluisteren “ze zijn op de pastorij”. Inderdaad na een smakelijk avondmaal, hebben zij hunne biecht gesproken, zijn zich gaan uitrusten… om twee uren hebben zij gecommuniceerd en na een lekker ontbijt zijn zij onder mijn geleide op weg gegaan de twee Vlamingen langs vlaamsche streek, de twee walen langs waalsche zijde, in de hoop door de duitsche rangen heen, hun regiment te kunnen vervoegen.
Door de Uhlanen werd eenige schade gedaan aan de veldvruchten, enkele malen werd ’t ontbijt ontnomen aan werklieden… ’t Portret werd genomen der mannen die eerder uit nieuwsgierigheid dan uit vijandig inzicht de verkenners opzochten… doch in Veulen werd later door de vijandelijke legerscharen geen de minste opzoeking gedaan “Hier braaf volk” zegden de Duitschers. ’t Portretteeren geschiedde niet immer op papier, alzoo werd in Heers een man met zwarten baard lang opgezocht en daar deze op vlucht was, werd een onschuldige ouderling meegevoerd. Korte uren na ’t vertrek van onze vier Belgen, dus al vroeg in den voormiddag kwamen ongeveer twee duizend duitsche ruiters aan; met zwaar geschut, ik meen, de Oostenrijksche twee en veertig, die wellicht de forten van Luik beschoten hadden… Zoo ik mij niet vergis waren zij onder bevel van V. Pflanzer-Baltijn, generaal der Oostenrijksche ruiterij,… onder de talrijke soldaten die ik ondervroeg was er een slechts die half den naam kende van hunnen aanvoerder, wat hij haperde, geleek wel aan dezen naam en bestond vast uit twee woorden. De bevelhebber heeft vernacht op de pastorij in de zaal. Mijne meid Regina Jamaer was den zelfden morgen ten volle bediend met de laatste H. Sacramenten, zij was als zinneloos van schrik en rolde zich in de hevigste kramppij-nen… niettemin moest ik de Duitschers inkwartieren en nog wel den staf van ’t leger; meer nog, in de kamer bezijden haar slaapvertrek moest het bed uitgenomen worden, uit een geslagen en weer opgericht onder in de zaal… daar in de zaal niemand werd toegelaten dan de pastoor, moest ik het werk zelf verrichten… (den 28 Oogst is mijne meid bezweken, aan schrikbeelden, hartkloppingen en kramppijnen en den volgenden dag werd zij zoo zwart als eene kool en moest aanstonds ter aarde besteld worden…).
Om 9 uren was er een lijkdienst, ik vroeg en bekwam de toelating om te luiden. Slechts drie familieleden kwamen de H. offerande bijwonen, ik moest eenen misdienaar ontbieden. Intusschen had ik de hulp ingeroepen van de onderwijzeres mej. Marie Verlinden om de zieke te verzorgen en ’t keukenwerk te verrichten en de Duitschers deden zich zoo wel opdisschen dat peeën en erwten verworpen werden en moesten vervangen worden door versche boontjes. Eene hesp, die ik 23 fr. betaald had werd gansch verslonden behalve andere gerechten… “Dank U wel” was gansch de vergoeding die ik kreeg.
Den gansenen dag ging ’t om wijn, er waren schurken die niets betaalden; het groot aantal betaalde een mark de flesch. Ongeveer acht honderd flesschen werden geledigd. De paarden in de fruitgaarden vast gebonden vraten aan de schors der stammen en hadden menige boomwortel gevild.
De soldaten vragen brood, eieren, spek, hooi, stroo.
Aan den avond hoort men ’t geknal van een geweer… aanstonds samenloop der Duitschers en bedreigingen: “Men heeft geschoten” klonk ’t overal… inderdaad een soldaat bezig zijn wapen te poetsen had bij toeval, beweerde hij, een schot gelost. De soldaten loochenen het feit, trachten den plichtige over te halen, gewis om te kunnen plunderen, brandstichten, moorden. De rechtzinnige jongen houdt vol zich zelf te betichten, hij werd tot straf gansch den nacht aan eenen boom gekluisterd. Laat in den avond bezweek er een duitscher in de hoeve van Jan Marguillier bij de kerk… weldra was er spraak van “Vergiftiging”… gelukkiglijk het geneeskundig onderzoek schreef den dood toe aan overdaad in eten en drinken.
In de pastorij moest gansch den nacht door alles open blijven en vijf lichten branden; bedden en kamers hadden wij moeten afstaan… wellicht hadden wij toch niet kunnen slapen, ’t ging er gedurig aan van boodschappen, bevelen, inlichtingen, verkenning. De koffie moest opgeschonken worden om 3 uren ’s morgens, doch om 5 uren lagen de opperbevelhebbers nog onder de dekens… zij hadden den vooravond lange uren omgebracht in het bestudeeren onzer landkaarten… in het lezen van belgische dagbladen… de kapitein sprak vloeiend fransen… hij was van buitengewone gestalte… de generaal was van gevorderden ouderdom met gedoken rug, kijkglas op den neus, zwaren knevel, pekzwart haar, sterk gebouwd, gewone gestalte… zijn hoogduitsch kon ik niet verstaan, dewijl ik nochtans met andere Duitschers goed om kon… volgens de verklaringen van den kapitein had zijne Hoogheid beloofd mij “Monseigneur” te maken bij zijne terugkomst… wat mij erger bekommert is de mogelijkheid dat de Oostenrijksche troepen ons zouden bestreden hebben eer zij den oorlog hadden verklaard.
Om zes uren ’s morgens, 18 Oogst waren wij van dat volkje verlost… In ’t vertrek van mej. Verlinden had men, om zoo te zeggen, alles uitgeplunderd.
In ’t klooster nog in opbouw, was nog geen vloer gelegd; men had er niet minder vernacht en 17 maal door de zoldering getrapt… aan nette herstelling was niet meer te denken… hout en bouwmaterialen waren verdwenen en allerhande werktuig… in de meisjesschool had men leien, printen… enz. uitgewipt… eenige werden besmeurd teruggevonden… of hadden gediend tot plakkaarten “Drinkbaar water”… enz… het gemak was een ontuchtige modderpoel geworden; zelfs in de lokalen van school en klooster viel er drek te kuischen… gewis om aan “Duitsche Kuituur” te doen gelooven.
Men hoort zoo wat overal dezelfde klachten, doch schade aan de gebouwen werd er niet gedaan. Opgevorderd paard en kar bij Jan Marguillier kwamen den vierden dag weer als ook de voerman Camillus Reynaers: deze beweerde in ’t walenland geweest te zijn langs Landen heen.

6. De opvorderingen gedaan door de Duitschers in 1914 beliepen de som van 4.385,82 fr. Van dewelke Bons gegeven werden door de duitsche krijgsoversten en door den heer kantonrechter van Borgloon in 1915 geviseerd.
Het opeischen van allerhande voorwerpen was oorzaak dat er vele zaken verborgen werden in minder geschikte plaatsen en alzoo zeer benadeeld werden, ja onbruikbaar zelfs… vooral wijn en zilverwerk zag men in de aarde delven… ook al titels en papieren.
De bange bevolking wist nu beter dat niets meer veilig was des te meer dat de Belgen verdacht werden van franschen aanhang… als gemeene lieden aanschouwd… ongeletterd en verbasterd volk ver beneden de germaansche beschaving… vermetel ras dat niet genoeg kon boeten… “t Wee Belgen” werd helaas al te zeer droeve waarheid… De vijanden gingen te werk als of zij niets te vreezen hadden… het “God met ons” was een tergende vloek op hunne lippen, niet minder dan ’t wraakroepend beweren “God is machtig, de Keizer almachtig” Ja met Kerstmis zou hij reeds de meester van gansch de wereld zijn.

7.Den eeredïenst lieten zij vrij en de geestelijke overheid werd met rust gelaten in zoo ver ten minste zij  met duitsche belangen niet in tegenstreving kwam…  doch ons heilig geloof werd bespot; het “Evangelisch” schrift was de hervormingswet… weg met de papisten die beelden aanbidden en   Marieke Timmermans…!!  Zoo  betitelen zij  de   H.  Moeder   Gods…   voor  de burgelijke overheid hadden die heilige Evangelisten ook geen minste ontzag; op min of meer deftige wijze vragen wat zij noodig hadden wilden noch konnen zij niet, zij kenden slechts het dwangwoord “Dat moet” en voor de belachelijkste zaak werd de burgemeester lastig gevallen of geroepen, ja ontboden zelfs naar Tongeren, de gemeente werd met boete bedreigd… en de bevolking moest zich de grootste opofferingen getroosten om aan belastingen te ontsnappen en geen gijzelaars te leveren.

8.Van Kersnacht af 1917 hebben wij de martelie onderstaan van blijvende inkwartiering. Eene oefenschool  van  machiengeweer-schutters werd hier,  te Heers, Opheers…   opgericht en de manschappen werden in de huizen geinkwartierd… het aantal werd sterker van dag tot dag… een bataljon gevormd, moest naar het front, en werd aanstonds vervangen door onervaren recruten… de gemeente moest het benoodigde beddegoed, keukengereedschap, kachels, verlichting bezorgen… de duizenden uitgegeven werden door kwitanties gedekt… afzetterij nam niet minder toe van dag tot dag:   de onderofficiers met de inkwartiering belast,  om spek,  eieren,  boter te bemachtigen lieten zich uitkoopen of ten minste bedreigden met inkwartiering van vele manschappen… ontucht soms maar vooral levensmiddelen moesten dienen om van al te grooten overlast bevrijd te blijven of ontslagen te worden… hartscheurend was ’t om zien hoe eenige kopstukkenen landverraders zich wisten te ontlasten op den rug van de arme slachtoffers die immer dezelfde bleven… de pastorij werd een ware stal… zaal en kamers werden ingenomen door de duitschers…eerbied voor God en zijnen Bedienaar was ver te zoeken  en door baatzucht,  wraak soms ingenomen.
De soldaten die zeer slecht verzorgd waren, brachten aan de inwoners veel schade toe door diefstallen van hennen, vee, veldvruchten, hout… Zij gingen zoo vrij te werk dat zij in mijne zaal hebben hout gehakt, deur en vloer verbrand op de bovenkamers… noch dag, noch nacht had ik rust… alle deuren moesten open blijven… alle deuntjes, goed of slecht moest ik hooren en maar al te dikwijls was het spel op verre na niet melodieus… Onder in mijne zaal, zonder de manschappen van boven te tellen, hebben tot 18 mannen samen gelogeerd. En immer die valsche, vijandige gezichten… die partijdige berichten uit duitsche bron… Kortom alles wat mismoed moest verwekken. Daarenboven nog de spijt eenige valsche broeders of verloren dochters te zien vrienschap aanknoopen met den vijand. De Duitschers hadden het goed aangelegd, op den dag hunner intrede hadden zij den Kersboom geplant, het volk aangelokt, veel muziek gemaakt, medegedeeld van hunne prullenkraam, kersliedjes gezongen… ettelijke uitzonderingen hadden zich laten beet nemen… tot groot misnoegen van gansch ’t dorp, waren zij door nieuwsgierigheid gedreven gaan zien en luisteren en maakten al te licht kennis met den vijand.

9.Onze kerk, in mergelblokken gebouwd, was in 1912 gewijd en de bemeubeling (Kruisweg -zijaltaren… enz.) was nog niet voltrokken, ’t Kerkhof lag gansch open, uitgaaf was gedaan volgens plannen en bestek van kruisweg en kerkhofmuur. De beeldhouwer aannemer van den kruisweg trok op naar Engeland. De aanbesteding is blijven bestaan doch de onkosten zijn ten minst verdubbeld en het schoon, droog hout is verdwenen. De grondmuur der omheining werd gebouwd, doch sedert lang aan guur en regen blootgesteld, staat hij daar te rotten. De prijs van arduin en ijzer is zoo hoog geklommen dat de plannen zouden moeten gebezigd worden… wat veel tijd zal vragen om slecht werk te verrichten… Er kan dus geen spraak zijn van aanwinsten, integendeel, alles is verlies, geld en goed.

10.b)De goddelijke diensten zijn in onze kerk nooit onderbroken geworden, tenzij de plechtige processies met het Allerh. Sacrament,
Nooit heeft er in onze kerk, duitsche, noch katholieke noch protestantsche aalmoezeniersdienst plaats gegrepen.
c)Behalve dus de plechtige H. Sacramentsprocessie is de eeredienst binnen en buiten de kerk vrij gebleven. Over de lezing der bisschoppelijke brieven,  sermonen is nooit eenige aanmerking gemaakt al hebben dikwijls duitschers de H. Mis bijgewoond. Nochtans eenmaal is de veldwachter, door de Duitschen aangesteld, mij komen waarschuwen dat ik aan den hoogsten boom van Veulen zou worden opgehangen indien ik nog durfde tegen den vijand preeken en den moed benemen der soldaten… ik zou gedurig aan oorzaak geweest zijn van opstand en mismoed.
Op St. Marcusdag en de Kruisdagen hebben wij regelmatig als vroeger de processie gehouden en de openbare gebeden verricht; wij zijn ook ieder jaar in bedevaart naar Cortenbosch gegaan O.L.V. vereeren in de maand Mei… wel eens door Duitschen bespot geworden, doch nooit gehinderd noch lastig gevallen.
d)Het bijwonen der diensten en het naderen tot de sacramenten had in het begin zeer toegenomen, doch allengskens met de vrees van gewelddaden verkoelde weer de ijver in de zwakke harten…doch hij verdween niet, zeker niet ten volle, zelfs bij de zwakke kristenen.
Vooral de Bond van ’t Allerh. Hart van lesus ontstaan bij ’t ontvoeren der werklieden heeft gansch de parochie geschaard rond het hart van haren God, zoo dat op den eersten Zondag van elke maand allen, (er zijn geen tien uitzonderingen) neerknielen aan de tafel des Heeren, de plechtige toewijding vernieuwen en den lofzang aanheffen van hulde en dank.
De plechtige communie der kinderen werd gehouden als voor den oorlog, geen enkel kind bleef achter:

JaarJongensMeisjes
191352
191489
191552
191667
191786
191832


Volgens voorschrift van zijne hoogwaardigheid werd er elke maand een plechtige lijkdienst gezongen tot zielerust van al de slachtoffers gesneuveld of omgekomen, in of door den oorlog. De openbare gebeden tot den vrede werden verricht iederen dag gansch den oorlog door… uren lang in het begin en nu immer nog gedurende ruim een halve uur; doch zij worden van dag tot dag min goed gevolgd.
De openbare zedelijkheid heeft soms wat geleden doch strenge vermaningen en ijvervolle sermonen stelden spoedig einde aan alle losbannigheid zoodat wij gerust mogen besluiten dat Veulen een door en door christelijk dorp gebleven is. Echte aanhang met de duitschers is er niet geweest, dus ook geen onwettige kinderen.
e)Bij den inval van den vijand was het klooster nog in opbouw, het werd moeilijk afgewerkt en met overgroote uitgaven… de materialen bleven onder weg, zelfs de zoldering kon niet geplaatst worden. Aan Zusters viel dus niet te denken… zij waren ook moeilijk te vinden, doch bleven de aanneembare school der meisjes en de gemeenteschool voor jongens, uitgenomen in de eerste dagen der bezetting, hunne leergangen voortzetten met wettig programma en vlaamsche taal… de juffrouwen-onderwijzeressen verbleven op de pastorij.  Op  18 Februari 1916 verlieten ons de onderwijzeressen… de vroegere onderwijzeres Maria Verlinden, die sedert de dood van mijne meid op de pastorij verbleef om ons allen te verzorgen, trok weder naar de bewaarschool en ik pastoor gaf de leergangen der lagere meisjesschool… Den  l en Mei hadden wij zusters uit Heverlee… ’t was tijd, wij hadden noch rust noch middag meer… In de gemeente school was men even zeer aan het haspelen nu eens met eene onderwijzeres die weinig of geen gezag had over hare talrijke losbollen, dan weer met onderwijzers zonder diploma, die moesten vervangen worden. Buitengewoon toezicht had niet plaats. De toelagen alhoewel met vertraging werden uitgekeerd.
In 1918 werd de gemeenteschool in beslag genomen door de Duitschers. De gemeente richtte een ander lokaal in tot school en als vroeger bleef het onderwijs getrouw gegeven. Alleen in October 1918 werd de meisjesschool in beslag genomen, en tevens het tweede lokaal der jongens, tot huisvesting der fransche vluchtelingen. De vroegere Keukenschool werd ingericht tot lokaal voor de meisjes en de zusters bleven zoo goed mogelijk hare plichten vervullen. Alles is wel afgeloopen, ten minst tot voldoening van het gewoon schooltoezicht.
f)Patronaten hebben hier nooit bestaan.
Eerst werd de Keukenschool ingericht voor de meisjes, éénmaal per week; later de schoolsoep voor al de kinderen, jongens en meisjes onder ’t voorzitterschap van den heer Ridder Fernand de Donnea, onzen liefdadigen kasteelheer. De secretaris was Leonard Thewis en de schatbewaarder Joannes Herckens, onze koster… de onkosten beliepen ver op de twee duizend franken.
Voor de noodlijdende huisgezinnen werden hulpkomiteiten opgericht.
Voedingskomiteit: Voorzitter Ridder Andreas de Donnea tot l maart 1917, toen hij vertrokken is als vrijwilliger naar het leger… verder heb ik pastoor de zaken zelf gedaan met medewerking van den heer Burgemeester F. de Donnea, den secretaris L. Haesen tot schatbewaarder, L. Thewis, L. Marguillier en J. Henry tot leden, vroeger J. Cordie.
Hulpkomiteit; Voorzitter J. Barrel, schatbewaarder Joannes Herckens, secretaris G. Lismont, lid J. Rossillion.
Internationaal komiteit: Voorzitter Rr. Fd. de Donnea, schrijver J. Herckens, schatbewaarder de heer Pastoor.
Door deze komiteiten werd uitgedeeld op de 21.000 fr. als onderstand aan soldaten en op de 45.000 fr. aan anderen bijstand… zonder den onderhoud verleend aan fransche vluchtelingen mee te rekenen; daarenboven werden kleedingstukken uitgedeeld voor ruim 2.000 fr.
g)Op den l December 1916 werden alle mannen onder de 55 jaren naar Tongeren ontboden. In de laatste dagen van November werden allen voorzien van een bewijs onder gemeentezegel en handteeken van den H. Burgemeester dat zij niet werkeloos waren… Zij vertrokken met pak en zak te Heers per exprestram, begeleid door den heer burgemeester Rr. Fern. de Donnea en den secretaris L. Haesen.
Dank aan dezer onverschrokken tusschenkomst mochten allen naar huis terugkeeren behalve twee n.l. Alfred Istaz gewezen novice bij de fransche Paters te Genoels-Elderen en die pas in dienst was getreden als portier in een gesticht van broeders te Luik en Camillus Reynaerts werker in de koolmijnen, die door den oorlog slechts nog drie dagen per week in den put werk vond. Dezen laatsten hadden de duitschers weten te wegdieven zonder dat iemand het bemerkt had. Laat in den avond, toen men hem niet zag wederkomen, begon men te twijfelen en op te zoeken… eenigen meenden hem op de terugreis nog gezien te hebben… helaas, men moest weldra het droevig feit der ontvoering bestadigen… Camillus weigerde te werken. Hij werd onmenschelijk gefolterd, om hem alle rust te benemen werd hij ’s nachts in water geplaatst, zoodat hij van moeite neervallend, meermaals aan den bodem vast vroor.
Eindelijk na zes weken martelschap, door ontbering en nood gepraamd gaf hij toe en werd hij vervoerd naar Grafenthal (Thüringen) waar hij bij Carl Scheidig in een porzeleinfabriek tot munitie-vervaardiging ingericht, aan eenige centiemen daags, zwaar en ongezond werk moest verrichten.
Vast ware hij bezweken, en reeds uitgeput van krachten, was hij erg ziek gevallen, toen een duitsche familie, wellicht het werktuig der goddelijke voorzienigheid, hem medelijden kwam toonen. Moeder en broeders van den armen martelaar hebben lederen dag geknield aan de tafel des Heeren om zijn behoud af te smeeken, en hebben nooit ontbroken aan de openbare smeekgebeden.
Nooit heb ik een uur gekend dat meer indruk gemaakt heeft op mijn priesterhart dan bij den dag der ontvoering… van 11 tot 13 uren hadden wij, vrouwen en kinderen en ouderlingen ons allen vereenigd aan den voet van het altaar en wij hebben niet enkel gesmeekt maar luid op geroepen: “O goede lesus, vergeet uwe gramschap, gedenk uwe barmhartigheid en laat niet toe dat onze vaders, onze echtgenooten, onze zonen gestolen worden als slaven, geleverd als lastdieren…” alle huizen waren gesloten, nergens was er middag noch eetlust… dien dag kon iedereen bidden zooals ik nooit, zelf niet in Lourdes, heb hooren bidden,”
De ongelukkige Alfred Istaz was, zoo beweerden de duitschers, werkeloos, hij zou enkel om te ontsnappen, dat postje van portier aanvat hebben… inderdaad de arme jongen was ten minste geen zwaar werk gewend en de toog nauwelijks afgelegd hebbende, droeg hij een licht zomerkostuum van vroeger en dat hij uitgewassen eerder tot last voelde dan tot gezonde verwarming. Moedig bleef hij alle werk weigeren… honger en koude hadden hem gansch uitgemergeld en de mishandelingen hadden hem ontzenuwd… dan zijn de duitschers er in gelukt hem eenig werk op te leggen in een papierfabriek; doch weldra, den 16 juni 1917 is hij in het hospitaal te Gross-herzogl bezweken.
Camillus Reynaerts is ons weer gekomen, eene maand na den wapenstilstand… hij was enkel nog een geraamte.
h) Van af 1914 werd aan de werkeloozen werk verschaft door Rr. F. de Donnea, die tot dit doel vooral, een nieuw park deed aanleggen. Niet minder onder toezicht van ’t hulpkomiteit werd door de gemeente werk gegeven aan wegen en watergrachten. De bereidwilligheid bij de werkers liet soms wat te wenschen; eenigen vreesden dat het werk kwam te ontbreken en durfden moeilijk vooruit, anderen beweerden dat de gemeente hen toch moest onderhouden en dat zij dus in geweten tot niets verplicht waren. Ondanks alle mogelijke hulp bleef de nood groot. Buiten enkele uitzonderingen toonden zich de pachters nog al liefdadig, vooral in den aanvang zoolang de blinde geldzucht de harten nog niet bekoord had. Een paar vrekken zijn onder dit opzicht oorzaak geweest van erg kwaad. Zij hebben in de gemeente veel twist teweeg gebracht. Zij hebben immer dezelfde slachtoffers den last opgedrongen en zij zelf zijn meestal vrij gebleven… nochtans in de groote hoeve werd een tarwe graanmijt door moedwil verbrand… hunne vrekheid is wellicht daardoor nog verergerd…
i) Voor ’t smokkelen werd te Veulen niemand veroordeeld noch vervolgd. Verscheidene vervolgingen hadden plaats voor het afleveren van boter, voor het niet bij zich dragen van eenzelvigheidbewijs, voor ’t malen zonder geleibrief… zelf een pachter werd hierdoor veroordeeld tot 10 dagen gevangenis boven een 500 fr. boete.
Gezamenlijke boete aan gansch de gemeente werd hier niet opgelegd, daar de levering, dank vooral aan de min welhebbende pachters, immer voldoende was. Een voorname boer, die immer ’t meest te lijden had, eindelijk het spel moede overal het slachtoffer te zijn, had zich wat minder gewillig getoond om wederom den overzwaren last te dragen… het kwam hem duur te koop te staan: de duitscher van ’t graan, bijgenaamd, de Rosse baard, wellicht door baatzuchtige en laffe buiters omgekocht en aangehitst, kwam met den vinger den trog der zwijnen uitvegen en bestatigde dat er meel in het eten was… hierop volgde de boete van 7.000 frank en hadden machtige verklikkers voor hem niet ten beste gesproken, en waren al zijn vroegere handelingen niet onberispelijk geweest, dan hadde onze goede ouderling van 80 jaren zijne euveldaad maanden lang in de gevangenis mogen overwegen en uitboeten.
Men begrijpt licht dat zulke gewelddadigheid de vrees opjoeg aan alle slachtoffers die door duitschen aanhang zich niet veilig wisten… en hier leg ik den vinger op eene diep geslagen wonde die in korte dagen niet zal genezen: uit haat en meer dikwijls uit baatzucht hebben verslaafde booswichten hunne broeders doen afstroopen, zij schaamden zich niet in klaren dag met duitschers rond te loopen van huis tot huis, te verklikken waar men zonder schriftelijke toelating geslacht heeft, waar men suikerbeeten voedde of welk ook onwettig voedsel… alzoo den vijand den duim te smeeren, zijne macht en strengheid meer en meer te doen duchten en voor immer de liefdebanden tusschen de Belgen te breken; onbeschaamde laffaards die in volle geweten onder de voeten hebben getrapt de leuze die ons Belgen vooral zoo dierbaar moest zijn “Eendracht maakt macht”. Ik bedoel hier vooral de aangestelde kopstukken om ’t noodige op te eischen, die hunne heiligste plichten verzaakt hebben om het slaan van boeten te veroorzaken en de uitbuiting der kleine burgers of zelfs der arme bevolking te vergemakkelijken… en meestal ongestraft zijn gebleven en meer dan wie ook hunne zakken gevuld hebben en persoonlijk smokkelhandel hebben voorgestaan en gedreven.
Werden opgeeischt gedurende de bezettingsjaren: paarden geschat 89.450 fr…, betaald 43.695 fr. hoornvee, eigenlijke waarde 45.400 fr. betaald 20.795 fr. Nog werd opgevorderd stroo (5.000 fr.), hooi (3.000 fr.), aardappelen (1.200 fr.), haver (2.500 fr.), rogge (700 fr.), tarwe (700 fr.), suikerbeeten (200 fr.), brandkolen (1.300 fr.), brandhout (450 fr.), schoenen (500 fr.), vleesch (500 fr.), zwijnen (500 fr.), pikdraad (1.000 fr.) verder allerlei paardentuig, koper, tin, wol, boomen vooral in zooverre men het niet had kunnen verbergen, dus werd ’t aangeslagen… eenige boomen moesten zelf(s] in volle sap uitgehakt worden… en bleven niet minder maanden en maanden liggen… van uitbetaling kwam er geene spraak.

10. Parochiëele geestelijken zijn hier niet, buiten uw dienaar, daar ik boven de krijgsdienstjaren ben, werd ik natuurlijk niet opgeroepen.
De schoolmeester Alfons Cordie werd ingelijfd tot ziekenverzorger… hij is door de puinen van ’t fort Loncin kruipend op handen en voeten aan den vijand ontsnapt, de holte was zoo eng dat hij zich aan zijde en rug had gekwetst; eenige uren verholen gebleven onder het afdak eener hoeve is hij langs velden en omwegen in Veulen aangeland en wederom opgetrokken naar de hollandsche grens om het leger te vervoegen.
Zijn oudere broeder Jan Cordie, schoolmeester in Jeuck, doch hier geboren en hier bij zijne ouders verblijvend op verlofdagen, werd ook opgeroepen tot ziekenverzorger… beiden zijn veilig na den wapenstilstand teruggekeerd tot hunne vroegere bediening.
Als vrijwilliger trok op Lambert Coenen oud 18 jaren, deed goeden dienst, werd driemaal zwaar gekwetst en vereerd met ’t oorlogskruis. Hij is nog in dienst.
Zijn broeder Hendrik Coenen was in dienst toen de oorlog los brak, hij nam deel aan den slag van Luik, werd zwaar gewond en gevangen, en werd gedecoreerd met gansch de legerafdeeling. Hij is nog in dienst…
’t Zelfde geldt voor Jozef Jacques van Veulen, buiten dat deze niet gekwetst werd, en minder te lijden had, daar hij in Duitschland bij eenen boer geinkwartierd werd.
Nam ook deel aan den slag van Luik de kanonnier Camiel Thyrion van Veulen, vrijwilliger van voor den oorlog, hij maakte al de veldslagen mee gansch Belgen door en werd aan den Ijzer onder zijn kanon begraven; hij heeft nimmer zijn krachten weergevonden, doch hij heeft de rangen slechts verlaten om in het gevaar op nieuw bij te springen, hij is nog immer in dienst en is heden onderofficier.
De lancier Joseph Reynaerts van Veulen heeft ook deel genomen aan gansch den veldtocht, hij is reeds van October zeven jaren soldaat, hij werd nooit gekwetst en onderstond nooit geen uur straf.
Hij is heden oppasser van den aanvoerder.
Met Jozef Jacques hooger vermeld was nog ingeroepen Guillaume Bunthix, klas van [1807 (2)]; deze werd ook in Luik gevangen, hij kwam kwijnend weer uit zijn ballingschap en bezweek hier in Veulen, den 23 Maart 1919, lijden en ontbering hadden hem gedood.
Hubert Budenaers van Veulen hield den strijd vol tot Haecht voor Mechelen; zwaar gekwetst kon hij zich sleepen tot in eene schuur; eindelijk bevonden zich daar 9 gewonden, weldra stortte het gebouw in onder het zwaar geschut en Budenaers alleen ontsnapte aan den dood… hij werd vervoerd naar Brugge, verder naar Duinkerke… Engelland… hij heeft schouder en arm verlamd… hij werd vereerd met het kruis van oorlog, gedecoreerd met de orde van Leopold II en palm.
Victor Smolders van Veulen, heden getrouwd in Groot-Beigarden bij Brussel, en zijn zwager Eugeen Melotte van Veulen, heden getrouwd in Brussel, werden gevangen in Namen. Alsook Jan Paque van Veulen, ook getrouwd en verblijvend in Brussel. Allen drie werden met alle onze gevangen van Veulen, gansch den oorlog door, getrouw elke maand bij gestaan en zijn alzoo den gewissen dood ontkomen.
Jozef Thyrion van Veulen, getrouwd in Leuven,  heeft gansch den oorlog meegemaakt, doch vooral als hoefsmid.
Hubert Rijckmans en Jozef Valley zijn met Josephus Marguillier, getrouwd in Gors-op-Leeuw de eenigen van Veulen, die in Holland zijn gevlucht.
Allen zijn ongedeerd te huis gekomen.
Frans Istaz van Veulen,  vrijwilliger van voor den oorlog streed mee van  Namen af,  werd tweemaal gewond, is heden onderofficier en getrouwd in Parijs met eene fransche juffer.
Camiel Smolders van Veulen streed van Luik af en werd slechts gewond in de laatste offensief. Hij is gansch hersteld en draag het eereteeken van gansch de legerafdeeling.
In Januari 1915 zijn als vrijwilliger opgegaan Camiel Bovij, Victor Gelaezemakers en Hendrik Buntinx, allen van de klas van 1914… zij zijn met meer anderen, namenlijk Eugeen Grossar van Heers en Philemon Hendrix van Heers bij Maestricht over de grens geraakt.
Den 7 Januari 1916 is Victor Gelazemakers reeds gevallen: hij zou verdronken zijn met wild op te volgen – de haas heeft hem dus gevangen genomen.
Joannes Ludovicus Jacques, soldaat van 1912, is in eene verkenning gedood, in den nacht van 30 Juni 1917 te Ramscapelle bij Nieuwpoort – hij had de borst driemaal doorboord… hij was een kloeke soldaat. De moeder is gestorven van verdriet.
Op l Maart 1917 verdween hier plotselings onze jonge kasteelheer, de eenige zoon ridder Andreas de Donnea… alle opsporingen bleven vruchteloos. Hij had zich verstaan met den eerw. heer Fr. Grossar leeraar te Neerpelt… die hem moest over de grens brengen… den 21en dag lukte hij er in… ’t was tijd, korte dagen er op was ’t nest ontdekt en vele vogels werden gevangen… De jonge ridder heeft aan ’t front zich dapper gedragen… als telephonist vooreerts en later aan ’t zwaar geschut… zijn vader is meermaals in verhoor geroepen doch werd niet gestraft… men had geen stellig bewijs dat de zoon de grens over was.

JaarGeboortenSterfgevallen
1913138
1914128
1915127
1916149
1917116
19181112


11.Huiszoekingen in kerk en klooster werden niet gedaan, enkel de opname van klokken en orgel werd door twee duitsche soldaten in de maand Augustus 1918… te vergeefs vroegen zij in den toren te mogen klimmen.

12.De merkwaardigste feiten en daden hebben wij in den loop van ’t verhaal aangestipt om ze in ’t midden der omstandigheid beter te doen uitschijnen.

13.Wij hebben op alle wijzen getracht het gezag van de vijandelijke overheid allengskens te ondermijnen…
De oefenschool van machiengeweer was een broeinest geworden van opstand en mismoed. Onder de vijandelijke troepen bij den doortocht uit ’t etapengebied bestond niet de minste leger-tucht. De officieren hadden weinig of geen gezag meer… de soldaten waren tegen mijn verzet in de kerk binnen gedrongen en waren bezig de meubelen op te hoopen of buiten te werpen… ik had den majoor verzocht orde te stellen, hij toonde zich gewillig en kwam met mij mede naar de kerk… doch onder weg durfde hij niet verder… alzoo hebben de duitschers tweemaal vernacht in onze kerk… natuurlijk niet zonder iets te hinderen.
Zoo ging ’t ook in ’t klooster, in school en op de pastorij. Majoor Rijmen heeft zich jegens mij zeer onfatsoenlijk getoond en wel met voorbedenking… tweemaal loste hij in tegenwoordigheid van twee officieren en eenige soldaten… en luidop, zoo dat wij ’t wel konnen hooren, “stink-gas”… de onbeschofte pruis dacht nog aan ’t front te zijn!… Kuituur! ’t was een priesterhater. Zij voerden met zich drie russen en een dertig engelsche gevangen[en], wij hebben, in weerwil van de Duitschers, die arme verstootelingen wel behandeld en den weg aangewezen naar Maestricht. Onder de terugkeerende troepen van ’t front was de tucht beter behouden. Zij bedreigden zelf bij hunne aankomst in Duitschland de oproerlingen klein te maken en waren nog vol hoogmoed, zij konnen maar geen geloof hechten aan hunne machteloosheid… in Duitsland zouden wij zestig millioenen dappere vinden om ons den weg te versperren… vrouwen en kinderen zouden mee vechten. Bij inkwartiering nemen zij bij de pachters zelfs ongedorschen granen tot slaapleger voor mannen en paarden; de schade toegebracht werd op 10.000 fr. geschat.

14. De verbondene legers werden bij hunne doortocht met geestdrift begroet en met vreugde onthaald en gehuisvest.
De krijgsgevangen en geïnterneerden keerden de een voor, de andere na uit Duitschland en Holland terug… en konnen alzoo min goed onthaald worden, toch was ’t telkens nieuwe vreugde als ’t nieuws zich verspreidde van eene nieuwe aankomst.
Voor de gesneuvelde soldaten van Veulen werd een jaargetijd gesticht van ruim 500 fr., door rondhaling verzameld. Een monument ter hunner gedachtenis is op goeden weg.

Veulen, Mei 1919.

Fr. Porta, E.H. Pastoor – F. de Donnea – Burgemeester  F. Grossar, Leeraar.

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *