Tijdens het ancien regime was Horpmaal een typisch Haspengouws dorpje met enkele belangrijke vierkantshoeven naast verschillende U- of L-vormige winningen, alle omgeven door een boomgaard maar geconcentreerd rond de parochiekerk1. Die was aan de heilige Lambertus toegewijd. In 1700 woonden er ongeveer 50 huisgezinnen en 200 communicanten2.
Sinds 1477 bezaten de machtige heren van het naburige Heers de heerlijkheid Horpmaal. Het Luikse kapittel van Sint-Martinus was evenwel de grootste grondeigenaar in het dorp. Het hief er tevens de tienden en benoemde de plaatselijke pastoor. Gezien het pastoraat geïncorporeerd was in de prebenden van het kapittel, werd de functie waargenomen door een vicarius perpetuus. In de omgang voerde deze evenwel de titel van pastoor3.
Na het overlijden van Jan Mirandus op 21 november 1681 werd Richard Lhoest (ook Lhoost, Loest of Loost) tot pastoor van Horpmaal aangesteld. Hij was te Horpmaal geboren als zoon van Richard senior en Anna, een dochter van Leonard Lemmens, die er op 31 januari 1644 getrouwd waren. Hij werd in de parochiekerk gedoopt op 10 juli 1652 met zijn oom Colin Lemmens als peter en zijn tante Ida Lhoest als meter.
Simon Lhoest, de grootvader van pastoor Richard Lhoest, was de eerste naamdrager die zich in Horpmaal vestigde4. Hij moet er toegekomen zijn omstreeks 1630 als pachter van het kapittel van Sint-Martinus5. Het pachthof van Simon was gelegen Op de Tombe, langs de Tom(be)straat, ook Hoge-Overheymstraat geheten6. Die boerderij stond bekend als Swevershof7. Waarschijnlijk werden daarom familieleden Lhoest soms Swe(e)rts geheten8.
Vanaf 1636 wordt Simon vermeld tussen de inwoners die de aan de pastoor jaarlijks verschuldigde kerst- en paasbroden hadden gegeven9. Simon was blijkbaar goed ingeburgerd in zijn nieuwe woonplaats, want al in 1634 trad hij er op als peter van twee dorpelingen.
Naast zijn zoon Richard vonden ook zijn vier dochters in de jaren 1630-1650 een huwelijkspartner in Horpmaal of in de onmiddellijke omgeving: Anna met Renier Lowet10; Agnes met Jan Ghysens; Elisabeth op 26 februari 1634 met Jan van der Smissen; en Ida op 13 februari 1646 met Lambert van Riempst, zoon van Frans, pachter van Manshoven onder Broekom.
Omstreeks 1646 heeft Simon zijn pacht afgestaan aan zijn zoon Richard en aan zijn schoonzonen Lambert van Riempst en Jan van der Smissen11, want Richard betaalde dan in diens plaats de rente die op het pachthof bij de Tombe geheven werd12. In 1646 en 1647 gaf Richard nog de kerst- en paasbroden aan de pastoor namens zijn vader. Simon moet vóór 1650 overleden zijn, want dan overhandigde Richard die broden in eigen naam13.
In de onmiddellijke omgeving van het pachthof bij de Tombe, die toen Mareengenhof geheten werd14, kon Richard senior in 1684 van Vincent Collinet uit Tongeren een ander huis met hof en aanhang kopen15. Van zijn schoonbroer Jan Lemmens erfde hij een huis met aanhang gelegen op de Neder-Overheymstraat16. Hij was ook eigenaar van 9,5 roeden akkerland in het Bosvelt, gehypothekeerd met een rente van 2 gulden voor het jaargetijde van zijn schoonzuster Joanna Lemmens17. Samen met vennoten was hij regelmatig aannemer van de tienden, die het kapittel van Sint-Martinus te Horpmaal hief18 .
Het gezin van Richard en Anna Lemmens telde vijf overlevende kinderen: vier zonen – Simon, Leonard, Richard junior en Jan – en een dochter Maria. Moeder Anna overleed te Horpmaal op 20 oktober 1691 en vader Richard op 1 april 1700. Hun hardstenen grafkruis bleef bewaard op het kerkhof van Horpmaal. Het is thans opgesteld langs de omheiningsmuur, samen met negentien andere grafkruisen, waaronder die van zijn zuster Anna Lhoest († 1679) en die van haar man Renier Lowet († 1681)19.
Richard junior werd eind 1676 tot priester gewijd, want op 28 december van dat jaar droeg hij zijn eerste mis op in de kerk van zijn geboortedorp20.
Dankzij de goede relaties die zijn familie sinds een halve eeuw onderhield met het kapittel van Sint-Martinus, kwam hij bij de kanunniken al in 1682 in aanmerking voor een benoeming tot pastoor van zijn geboortedorp. Die aanstelling dateerde van omtrent Lichtmis (2 februari)21, maar Richard nam zijn intrek in de pastorie van Horpmaal pas op de feestdag van Sint-Jan-de-Doper (24 juni)22. Intussen had hij op 1 april wel een minnelijk akkoord gesloten met de erfgenamen van zijn voorganger betreffende de verdeling van de oogst op de bezaaide pastoriegoederen alsook betreffende de vergoeding voor de bewerkte maar nog niet-bezaaide landerijen23.
Pastoor Lhoest was een nauwgezet beheerder. Hij opende onmiddellijk een nieuw parochieregister met als eerst vermelde doop die van 1 juli 1682. In 1683 legde hij een ander register aan, waarin hij de goederen, de renten en de lasten van de pastorie inventariseerde, om nadien de jaarlijkse inkomsten en uitgaven te kunnen opvolgen. Hij liet nieuwe pachtvoorwaarden voor de landbouwgronden van de pastorie opstellen en uitroepen, waarna hij een pachtovereenkomst sloot met zijn vader Richard en met zijn broer Leonard24.
Voor het beheer van de armentafel en van het gelucht (de kerkfabriek) paste hij in 1686 dezelfde werkwijze toe, met een nieuw register voor elke instelling25. Om zijn rechten op de jaarlijks door elk huisgezin verschuldigde kerst- en paasbroden te verdedigen, aarzelde pastoor Lhoest niet weerspannige parochianen voor de Luikse Officialiteit, de kerkelijke rechtbank, te dagen26.
Daarnaast bood Richard Lhoest ondersteuning aan zijn parochianen ten tijde van de Negenjarige Oorlog en van de slag bij Neerwinden (29 juli 1693), toen de bevolking te lijden had van de doortrekkende legers en bovendien geplaagd werd door besmettelijke ziekten27. Voor de boekjaren 1693 en 1694 moesten huurders van de pastorielanden hun pacht niet integraal betalen en eigenaars van met renten ten voordele van de pastoor gehypothekeerde goederen kregen korting op hun verplichtingen28.
Op de laatste bladzijde van een register met de inning van de aan de pastoor verschuldigde cijnzen, dat uit 1638 dateerde en dat in gebruik gebleven is tot in 1699, heeft pastoor Lhoest zijn familiewapen getekend, eerst in het klad en eronder dan zorgvuldig afgewerkt29. Hij voerde in zilver een uitgeschulpt kruis van sabel, vergezeld in de vier kwartieren van een klaverblad (van sinopel) met het steeltje naar het hart van het schild gekeerd en een vrijkwartier (van goud) beladen met een roos van keel, gebladerd en gestengeld (van sinopel), schuinbalksgewijs geplaatst. De uiteinden van het geschulpte kruis hadden op de tekening evenwel door het vrijkwartier bedekt moeten zijn.
Links: Het familiewapen van pastoor Lhoest, door hemzelf getekend in zijn cijnsboek uit 1638.
De emailkleuren van roos en klaverbladen zijn logisch. Bijgevolg moet het metaal van het vrijkwartier goud zijn, om voldoende te contrasteren met het zilver van het schildveld.
Op de klaverbladen na is dit wapen hetzelfde als dat van een niet nader identificeerbare Laurens L’Hoest. Het werd door Simon-Joseph Abry (1675-1756), een heraldische tekenaar en wapenheraut uit Luik, getekend in een van zijn wapenboeken, met de roos uit het vrijkwartier als helmteken30. Ongeveer een eeuw later werd dat wapen eveneens gevoerd door een gelijknamige familie afkomstig uit Berleur31. Mathieu Lhoest (Hollogne-aux-Pierres 1734 – Luik 1810), in 1765 beëdigd als chirurgijn te Luik, liet het beeldhouwen op een gevelsteen die in een muur van het voormalige recollectenklooster in de rue Georges Simenon te Luik bewaard gebleven is32.
Waren de klaverbladen in het wapen van pastoor Lhoest misschien bedoeld als een breuk? Verwantschap tussen de naamgenoten van Horpmaal en die uit Berleur zijn niet gekend.
Hun naam is afgeleid van een beroep: in het Frans betekent “l’ho(s)te” de waard of de herbergier van een “hostellerie”33. De naam kan dus als familienaam aangenomen zijn door verscheidene geslachten, zonder enig genealogisch verband. In Luiks Haspengouw komt de naam Lhoest en zijn varianten (o.m. Lhoist, Lohest) veel voor34. Drie verschillende wapenzegels, waarmee vier naamdragers uit de streek in de tweede helft van de 15de en in het begin van de 16de eeuw oorkonden gewaarmerkt hebben, bleven bewaard35. Daarnaast zijn twee andere wapens Lhoest uit het Luikerland gekend, het eerste gevoerd door een stam uit Hoei36 en het andere door een stam uit Luik37.
Richard Lhoest, een strenge beheerder maar een behulpzame parochieherder, overleed na een pastoraat van nagenoeg 30 jaar op 19 januari 1712 in Horpmaal, dit na een doodstrijd van twee dagen. Longe meritissimus is de bondige hulde die hem in het overlijdensregister bewezen werd. Met het overlijden van de twee dochters van zijn broer Leonard Lhoest (†1721) en diens vrouw Maria Mourmans, nl. Maria (†1748), echtgenote van Leonard Coenen, en Anna (†1738), echtgenote van Mathias de Merode, verdween de naam Lhoest te Horpmaal.
Eindnoten
1 De Ferrariskaart, opgesteld in de jaren 1770-1778, geeft een goed beeld van de bebouwing in Horpmaal, die in de tweede helft van de 17de eeuw er niet anders uitgezien moet hebben.
2 G. Simenon, Visitationes archidiaconales archidiaconatus Hasbaniae, Luik, 1939, pp. 381-384.
3 J. Daris, Notices sur les églises du diocèse de Liège, di. VI, Luik, 1875, pp. 68-90; M. Mathei, Bijdrage tot de parochiegeschiedenis van Horpmaal, Horpmaal, 2003, pp. 138-141; Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, di. 14n4 (kanton Borgloon), Turnhout, 1999, pp. 270-271.
4 Naar de herkomst van Simon en naar de naam van zijn echtgenote hebben we niet gezocht. In Heks, een buurdorp van Horpmaal, woonden Gillis Lhoest (†1632) en.zijn echtgenote Ida Bollen (†1654). Dit echtpaar had o.m. een zoon Richard, die, 23 jaar oud, in 1643 overleed. Uit het huwelijk van Willem (†1694), een andere zoon van Gillis, met Anna Hentis werd in 1660 een zoon geboren, die de voornaam Richard kreeg en het jaar nadien overleed. Ondanks het voorkomen van een zelfde voornaam vonden we geen aanwijzing voor een eventuele verwantschap.
5 De ontvanger van het kapittel van Sint-Martinus gaf regelmatig opdracht aan Simon Lhoest om een deel van zijn pacht rechtstreeks aan de pastoor te betalen, ter vergoeding van het aandeel van de pastoor in de door het kapittel te Horpmaal geïnde tienden. RAH, Horpmaal, Kerk, nr. 24 (inkomstenregister van de pastoor 1636-1645), z.f.: betaling van 30 gulden in 1639 en 70 gulden in 1641 en 1642.
6 RAH, Ibid., nr. 24, z.f.: Simon Lhoest op de Tom is nr. 10 in de lijst van de inwoners die in 1636 de kerst- en paasbroden betaalden, nr. 7 in 1639 en nr. 53 in 1646-1647. Met de Tombe is de thans nog zichtbare motheuvel, waarop ooit de versterkte woontoren van de heren van Horpmaal stond, bedoeld.
7 RAH, Ibid., nr. 26 (cijnsregister van de pastoor 1683-1726), fol. 146v.
8 Simon wordt “Sweert oft Loest” geheten in voormelde inwonerslijst van 1636 (zie noot 6), evenals zijn kinderen Liesbeth en Ricalt “Swertz” in een doopakte van 22 november 1640, Anna “Sweertz” in een doopakte van 9 mei 1641, Agnes “Swertz” in een doopakte van 15 december 1642 en Leijsken “Loest alias Sweertz” in een doopakte van 7 juni 1643.
9 Zie noot 6.
10 Hun jongste zoon Willem Lowet (1654-1692), echtgenoot van Mechtilde van den Born, draagt nummer 1852 in de voorouderreeks van de auteur; G. Delvigne, La famille Delvigne en Hesbaye depuis 1450, Brussel, 1997, p. 43.
11 Ook Richard betaalde, op verzoek van de rentmeester van het kapittel van Sint-Martinus, een deel van zijn pacht aan de pastoor: 50 gulden in 1670 en van 1685 tot 1699; RAH, Ibid., nr. 26, fol. 68.
12 RAH, Ibid., nr. 24, z.f.: rekening van 1645 en van 1646; nr. 20 (cijnsregister van de kerkfabriek 1648-1682), fol. 37v en 47v: rekening van 1651 en 1652.
13 RAH, Ibid., nr. 43 (proces gevoerd door pastoor Gillis Melotte), fol. 67 en 70.
14 RAH, Ibid., nr. 20, fol. 102.
15 RAH, Ibid., nr. 26, fol. 95.
16 RAH, Ibid., nr. 25 (cijnsregister van de pastoor 1638-1695), fol. 134; nr. 43, fol. 72 en 160.
17 RAH, Ibid., nr. 26, fol. 89, 147 en 231; nr. 6 (inkomstenregister van de kerkfabriek 1686-1763), fol. 28.
18 RAH, Ibid., nr. 25, fol. 93 (in 1647); nr. 20, fol. 65 (in 1670); nr. 26, fol. 52 (in 1683).
19 Brussel, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, clichés nr. M200969 (Ricalt Lhoest en Anna Lemmens), M200952 (Anna Lhoest) en M200965 (Renier Lowet).
20 Vermelding onderaan zijn doopakte.
21 RAH, Ibid., nr. 26, fol. 24bis.
22 RAH, Ibid., nr. 20, fol. 76: ab initio residentiae meae a festo Sancti Joannis Baptistae.
23 RAH, Ibid., nr. 26, fol. 24bis.
24 RAH, Ibid., nr. 25, fol. 159v en nr. 26, fol. 27 en 85v.
25 RAH, Ibid., nr. 6 (inkomstenregister van de kerkfabriek 1686-1763) en nr. 36 (rekeningen van de Armentafel 1686-1772).
26 RAH, Ibid., nr. 43, fol. 155 (tegen Jan Wouters in 1687) en 156v (tegen Jan Coenen in 1689); nr. 42 (proces door pastoor Lhoest tegen Jan Moermans in 1700).
27 Het overlijdensregister vermeldt de gruwelijke moord op Jan Stevens en Aleydis Schoenaerts, gepleegd door Franse soldaten. Maria Jacobs en Maria Matteling, weduwe van Herman van Grootloon, stierven op het kasteel van Heers, waar ze naartoe gevlucht waren. J. Daris, op. cit., p. 71; M. Mathei, op. cit., p. 140.
28 RAH, Ibid., nr. 26, fol. 120-155v: talrijke vermeldingen met *mijdts gratie, ex gratia of ontslagen.
29 RAH, Ibid., nr. 25, fol. 164.
30 G. Poswick, Armorial d’Abry, Luik, 1956, p. 233, nr. 2557. Naamloos overgenomen in een ander wapenboek van zijn hand: R. Wattiez, Armorial de la Torre, Luik, 1978, p. 123, nr. 1182.
31 Gehucht van Grâce-Berleur, sinds de fusie deelgemeente van Grâce-Hollogne zoals Hollogne-aux-Pierres.
32 J. Philippen, J.H.J. Gulikers en J. van Term, Le Germeal de Berleur, Le Lohier, d’Aulichamps, Lhoest d’Aulichamps en Lhoest 1385-1620, Maastricht, 1972, 36 pp., 1 gen. tabel en 20 platen; *Nederlands Patriciaat*, 26 (1940), pp. 211-215 en 53 (1967), pp. 150-157. In beide referenties wordt het familiewapen afgebeeld, zonder enige verwijzing naar een publiek gebruik tijdens het ancien régime. A. Lhoest, Héraldique vivante Lhoest, in: Le Parchemin, 47 (1982), pp. 473-475 bevat een afbeelding van de wapensteen.
33 J. Herbillon en J. Germain, Dictionnaire des noms de famille en Belgique romane, Brussel, 1996, p. 517; J. Herbillon, Le nom de famille Lhoest, in: La Vie wallonne, 47 (1973), pp. 225-226.
34 Geografische spreiding en frequentie op de internetsite familienaam.be (geraadpleegd op 11 augustus 2023).
35 E. Boulet en R. Wattiez, Sceaux armoriés de Hesbaye, dl. 1, Luik, 1985, pp. 363-364, nr. 1520-1521, en p. 372, nr. 1554 en 1556.
36 H. Kockerols, Monuments funéraires en pays mosan. Arrondissement de Huy, Malonne, 1999, pp. 224, 243 en 298: drie grafstenen. Tentoonstellingscatalogus Orfèvrerie hutoise XVle-XVlle siècles, Hoei, 1980, pp. 23-25: drie cultusvoorwerpen.
37 Twee leden van die familie werden benoemd tot commissaire de la Cité de Liège in de tweede helft van de 18e eeuw: Ph. de Limbourg, Armoriaux liégeois, Luik, 1930-1934, dl. 1, p. 328 en dl. 2, p. 71; S. Boulvin en O. Lisein, Les commissaires de la Cité de Liège, 1424-1794, dl. IV (in voorbereiding). Een priester zegelde in 1787: F. Koller, Cachets armoriés inédits, in: Le Blason, 5 (1951), p. 77.
Gepubliceerd met toelating van de uitgever Heraldicum Disputationes Jaargang 29 nr 2/2024
Auteur Jean-Jacques van Ormelingen
Jean-Jacques van Ormelingen september 2024