De voerman
Hier betreft het de “voerman” in het boerenleven. Op een grote “winning” waren er wel tussen het personeel van “vatsjies” en knechten ook één of zelfs meer voermannen. Paardenknecht is hier ongebruikelijk en niet op zijn plaats.
De “voerman” – alhoewel hij zich ook van andere taken als knecht op de boerderij moest kwijten – was toch een taak, die als professioneler en voornamer werd aangeschreven. Zijn taak als voerman was het leiden van een paard of beter een “span” paarden. De voeding, het verzorgen en het waken over de paarden hoorden echter ook tot zijn bevoegdheid.
In het “seizoen”, als er druk moest gewerkt worden, zoals in de zaaitijd, het bieten planten, kappen en zuiver maken, het oogsten van het graan, de oogst of den “oest” en de bietentijd, kortom van maart tot November, was de paardenknecht er van 4 à 5 uur ‘s morgens bij om de paarden te verzorgen, eten te geven en klaar te maken voor het vertrek naar het veld, het getuig aandoen, het “hoamen”.
Om zes uur werd er vertrokken om te gaan ploegen, ook “akkeren”, gereedmaken van de gronden voor het inzaaien, het zaaien en planten van allerlei gewassen en dan later voor het oogsten. En dat tot zes uur ‘s avonds. ‘s Middags rond 11 uur kwam men naar huis om zelf te eten en ook de paarden te laten eten en drinken en wat te rusten en dan om één uur weer naar het veld. En dat tot zes uur en dan weer hetzelfde ritueel, verzorgen, eten en drinken geven.
Dat was dus de taak van de paardenknecht, al deze werken met één of meerdere paarden. Het ploegen gebeurde meestal met een gespan van drie paarden. Tijdens het oogsten, binnenhalen van het graan of weghalen van het veld van de suikerbieten en het afvoeren naar de nabijgelegen fabriek, gebeurde dat op de grote boerderijen met een gespan van gewoonlijk vijf paarden, soms uitzonderlijk nog meer. Twee paarden liepen aan weerszijden van de disselboom achteraan en dan een drietal daarvoor. De “kunst” van de goede voerman was al zijn paarden tegelijkertijd te laten trekken. Soms gebeurde het dat de zwaarbeladen bietenwagens, met hun smalle houten wielen met ijzeren repen er rond, vastreden op de slijkerige velden. Dikwijls werd er dan een goede voerman bijgehaald, die dan door zijn kunst om de paarden allen goed gelijk te laten trekken het gevaarte er toch “uit” kreeg.
Hij kende ook zijn paarden en de paarden kenden hem. Hoe dikwijls ging “Harie Kadon” (Henri Adam in dienst bij Jehoul en later bij Grutman in Opheers) met paard (“de zwatte Flor”) en kar pulp halen in het veld en Harie sliep en Flor kende de weg naar de “ton” en ging er zelf naartoe. Ook wist Flor waar ze vanzelf moest stoppen om Harie laten bij te tanken (met een stevige borrel).
Er waren ook voermannen (bij Grutman), die hun bed hadden op een verhoog in paardenstal en er sliepen, om dicht bij de paarden te zijn en over de stal te waken, zeker als de tijd er was om hun veulens te “krijgen”. Voorwaar een edel beroep, dit van “voerman”.
Men kende ook nog andere “voermannen”, dat waren de koetsiers op de kastelen of voor andere voorname lieden, zoals soms ook een dokter zijn koetsier had. Dit is een ander hoofdstuk