Een noodlottig werkongeval in 1911
Wat eens de droom voor het gezin Théophil Kersten & (Wilhel)Mina Knapen bleek te zijn werd abrupt in de war gestuurd door een tragisch werkongeval.
Als landbouwers, beiden geboren in Horpmaal en waarschijnlijk door plaatsgebrek, waren ze na hun huwelijk in het naburige Broekom gaan wonen. Fil bleef bij zijn ouders werken en toekomst gericht had hij liever zelf een landbouwersgezin gesticht in Horpmaal. Na een tijdje, met overleg in familieverband, werd er beslist om naar de heimat Horpmaal terug te keren en er een woonhuis te bouwen.
Het noodlottig gebeuren had plaats in Horpmaal op 25 maart 1911 (O.L.V. Boodschap). Het boerengezin van Theophil had van Mina haar ouders een perceel bouwgrond gekregen om er een nieuwbouw voor een woonhuis, met schuur en stallen, te bouwen in de Overhemsestraat (n°42). Gezegend met 6 kinderen was dit blijkbaar nodig om de voorziene ruimte van leefomstandigheden te vervullen. Het was trouwens in dat 19de eeuw geen luxe, hard labeur en uitbreiden was noodzakelijk. De materialen zoals de bouwstenen werden ter plaatse gebakken uit klei en leem, de andere grondstoffen om te metsen was kalk en zand. Dit laatste werd gewonnen in de mate van het mogelijke uit eigen landbouwgrond. Men maakte gebruik van de gemakkelijkste voor de hand liggende grondstoffen om zo de kostprijs te minimaliseren. Andere bouwmaterialen werden aangekocht zoals ; kalk, pannen en houtbalken, deze werden meestal met paard en kar op de statie (tramstation en opslagplaats voor goederen en grondstoffen) in Oreye of Borgloon afgehaald.
Theophil had een overeenkomst met zijn schoonbroer Baumans om op een stuk landbouwgrond dat gelegen was in de Dumontlaan (vroegere Hekstraat, nu huis n°42 van Mvr. Lemmens-Marguilier Maria) zand te delven voor het optrekken van zijn woonhuis. In overleg met zijn broer Joseph en de hulp van andere familieleden en buren zouden ze samen dit werk aanpakken. De bovengrond werd eerst afgegraven tot men de laag zand had ontdekt, vervolgens werd er het zand gedolven en werd de kuil ook dieper zodat er trapsgewijze de nodige voorraad naar boven werd gebracht om vervoerd te worden met paard en kar.
Na enkele dagen delven had de kuil enige omvang gekregen maar ook de diepte was aanzienlijk. Theophil stond een diepte van meer dan een manhoogte lager om het aan Joseph te bezorgen. Op een dag kwamen de broers Isidoor en Maxime Derwa langs, beiden waren herenboeren en hadden een veldwandeling gemaakt, zij maakten een babbeltje met de gebroeders Kersten en waarschuwden voor instortingsgevaar. De broers Derwa vervolgden hun weg en beiden stapten het café ‘Bij Maria van Broun’ binnen, dat een veertigtal meters verderop in de straat gelegen was. In het café zegden een van de broers aan Maria, de waardin van het café, dat het toch maar gevaarlijk was wat Fil en Jef aan het doen waren. De kuil had een boogvorm zonder dat deze gestut was en daar zat het gevaar verscholen.
Hun woorden waren nog maar juist uitgesproken of ze hoorden een doffe slag tot in het café. Een van beiden zegde onmiddellijk ‘daar hebt ge het al, ’t is voorgevallen’.
Allen gingen dadelijk een kijkje nemen alsook de buren snelde ter hulp, maar de waarschuwing bleek werkelijkheid te zijn. Theophil was in de kuil bedolven onder het ingestorte zand, hulp werd geboden maar door de druk van het zand was hij verstikt en gestorven. Iedereen in het dorp was geschokt door dit tragisch ongeval.
Theophil zijn echtgenote Mina bleef achter met zes kinderen ; Maria, tweeling Mathieu & Adeline, Joseph, Guillaume en Odile.
De leeftijd van de kinderen varieerde van 1 tot 10 jaar bij het overlijden van hun vader.
Michel Mathei