Hanenvechten
Zowat overal in Haspengouw werden (worden) soorthanen gekweekt. Daar de soorthen zelden of niet broed, legt men haar eieren onder een gewone hen.
Bij de jonge kuikens werkt het vechtersbloed al spoedig, vandaar dat ze doorgaans een kalen kop of geschonden rug vertonen. Jonge hanen in de zomer gekweekt, worden de volgende winter reeds gedrild, om op het einde van ’t seizoen te vechten.
Men scheert hun kam en lappen af hetgeen hen iets slangachtigs van uitzicht geeft.
Daar het zicht van een haan hen steeds met toorn vervult worden ze af en toe voor een spiegel geplaatst.
Eerst laat men ze vechten met botten over de sporen, toch wil het wel eens gebeuren dat bij die eerste proefneming één der vechters wordt gedood.
Dit proberen heeft plaats op ’t achteruit of in de gelagkamer eener herberg. Het vechten duurt slechts enkele minuten.
Heeft de haan goed geprobeerd dan moet hij weldra met de scherpe sporen aan, het strijdperk in.
Gewoonlijk worden deze vechtsporen vervaardigd uit afgezaagde uiteinden van koehorens. Ook neemt men de sporen van een wilde haan. Hiervoor steekt men op de spoor van de wilde haan een gekookte, hete aardappel, om ze daarna met een nijptang uit te trekken.
Het aanzetten is een kunst. Er dient namelijk rekening gehouden met de wijze van vechten van het dier, de manier van slaan enz…
Tijdens het gevecht hoort men wel eens: ” De gele treft niet, zijn sporen zijn te lang, staan te breed enz … ”
Elk dorp had vroeger “specialisten” die op de hoogte waren van ’t sporen maken en van deze aan te zetten.
Sterk voedsel in vereist om de beesten op hun “vuur” te houden allerlei granen, mais, brood, spek. “Hoe feller de pluimen blinken, hoe beter de haan voor de strijd gereed is”
En 50-60 jaar geleden, dwong men de beesten voor ’t gevecht schietpoeder te slikken. Men beweerde dat de soldaten van Napoleon door dit middel werden aangehitst.
Het vechtseizoen ging van Kerstmis tot Pasen. De inzet was gewoonlijk een som geld of zoveel pinten bier.
Soms vechten verscheidene koppels op dezelfde dag en in de zelfde herberg. Dit noemde men dan een “combat”.
De liefhebber die de meeste winnaars heeft, strijkt het geld op. De inrichter die b.v. van 4 hanen 2 winnaars heeft en één gelijkspel maakt is gewonnen.
meestal heeft de “combat” plaats op ’t achteruit van een herberg, in één of meer cirkelvormige “perken” van 2 meter doorsnede, met zaagmeel of turf bestrooid. Vroeger werd gewoonlijk 2 frank inkomgeld betaald.
Een helft der liefhebbers houdt de weddenschap op een haan, de andere helft op de tegenstrever. De mannen die de weddingschap op de winnende haan hebben aangegaan, moesten 5 pinten drinken, maar ook “een pint de gagnant tracteren” d.w.z. een pint aan de verliezer betalen.
Er werd ook gespeeld voor een koppel eieren per man een hesp, maar ’t meest toch voor geld.
De concours werden gewoonlijk op Vastenavond en de twee volgende dagen gehouden. Voorop werd geloot welke reeksen tegen elkaar zouden vechten. Hij die van drie aangeduide hanen de meeste winners heeft behaalde de eerste prijs.
De liefhebber brengt zijn haan ter plaatse in een “bot” een soort langwerpige mand voorzien van handvaten. Aan het perk neemt hij het dier op de arm en strijkt het meermalen over de gladde pluimen van de hals.
De hanen worden gelijktijdig tegenover elkander in perk neergezet. Na enkele seconden “maken ze de opvlucht” vliegen tegen elkander op, om weldra “met de bekken aaneen te komen”. Wie nooit een gevecht bijwoonde, kan zich moeilijk voorstellen wat al listen en knepen sommige vechthanen benutten: de kop verbergen tussen de veren van de tegenstrever, om op het gepaste ogenblik voor de dag te komen en zijn slag te slaan, gedurig aan rond het perk lopen om zich plotseling om te keren, een slag toe te brengen en daarna weer dadelijk op dezelfde manier de bewegingen voort te zetten “stoppers en draaiers” zijn geduchte kamphanen.
Soms verliest een haan beide ogen of krijgt na enkele minuten een slag dat hij dood neerstort.
Meestal echter duurt de strijd lang en is hij heel bloedig.
De beesten vechten namelijk tot één van uitputting, gewoonlijk “den kop tussen de sponden” neerzijgt.
Blijft één der twee hanen drie minuten liggen en de andere recht, dan is deze laatste de overwinnaar.
Schreeuwt één van beide hanen of vlucht hij, dan is hij overwonnen. Liggen beiden drie minuten of blijven ze wezenloos staan kijken zonder te vechten, dan is het boef,”gelijkspel”. Weigert één van beide hanen het gevecht aan te gaan dan is de inzet om, niets; heeft hij eens toegeslagen, dan gaat het spel zijn gang; vecht hij niet voort, dan is hij verloren.
Tijdens het spel heerst en een oorverdovend lawaai, soms ook een spannende stilte. De ‘geldtas’ in de hand, roepen en wedden “Honderd frank den rooien; Tweehonderd tegen honderd den blauwen” ” Vijf Napoleons tegen twee den gelen!”.
De uitroepen veranderen natuurlijk volgens de wisselvalligheid van de strijd. Men hoort ook” Hij heeft het “fas af” “De rooie heeft een oog uit” “De gele heeft een hartsteek” “De blauwe heeft den strot over” Hij heeft den bek af een spoor af!”
“Het fou af” is een steek toegebracht in de levensloop tussen de kleine hersenen en het ruggenmerg, deze slag heeft in het algemeen de dood voor gevolg.
“De strot over is een steek in de keel welke veel bloedverlies veroorzaakt”
“De bek,af” beduidt een zware handicap voor de gewonde, één spoor af een vermindering van het helft der slagvaardigheid. Een steek achter in het hoofd, in de kleine hersenen, centrum van het gezichtsvermogen heeft blindheid voor gevolg of doet de gewonde haan het “ruimtebesef” verliezen. Hij grijpt naar zijn tegenstrever van op een meter afstand.
De slagen worden gewoonlijk toegebracht aan de hals en hoofd, zelden in de borst. Men treft soms hanen aan die twintig gevechten hebben geleverd “zonder pluimen af” dit is zonder ooit erg gekwetst te worden. Dit zijn de echte “kampers” waarvan soort wordt getrokken.
Sedert de eerste wereldoorlog werden er fabelachtige sommen geld op die kampioenen gezet. Voorheen vervolgde de wet alleen de strooiman, een onverbeterlijke zatlap die, tegen een rijke fooi, op zich nam de haan in te zetten.
Het hanengevecht is een geldspel en als dusdanig aan allerlei bedrog blootgesteld. Men wist wel eens een haan een vlies over het hoofd te trekken, wat het vast krijgen’ belet, hem peper tussen de veren strooien, om de tegenstanders te verblinden, hem look te doen slikken, waarvan de reuk de andere de strijd doet opgeven, of hem stalen sporen aan te zetten, waarvan de bekomen wonden meestal dodelijk zijn.
Om de verwonde beesten te genezen, gold de menselijke urine voorheen als een probaat middel. Nadien gebruikte men het meest créoline, jodiumtinctuur en verschillende zalven.
Tijdschrift heemkundige kring Hendryken-Voerda 6de jg nr 3 – september 1989