Kruisjes op de muur van de kerk.
Hoe “gedacht” men vroegere arme dorpelingen bij hun overlijden?
Toen ik enkele maanden geleden nog eens te Gutschoven kwam deed ik ook weer eens het ritueel dat elke “uitwijkeling” doet bij een bezoek aan het dorp van zijn jeugdjaren., met name een bezoekje aan het kerkhof, waar enerzijds veel bekende namen op graven gebeiteld staan en anderzijds met nostalgie terug gedacht wordt aan wat men er als misdienaar tijdens de uitvaarten aan de graven, meegemaakt heeft. Praktisch aan elke steen, elke hoek… zijn er herinneringen verbonden. Als senior brengen die herinneringen je terug naar lang vervlogen jaren, toen er nog geen “verplichtingen” van beroeps- en sociaal leven waren en er nog tijd was voor mijmeren.
Ik merkte dat onlangs de muren van de kerk opnieuw gevoegd werden en dacht toen terug aan wat Jeinke me ooit eens vertelde. Julien Walewijns was een oudere buur en ik had die eens met Allerheiligen ontmoet toen hij naar de muur van de kerk stond te staren. Hij vertelde mij een verhaal dat nu nog steeds heel erg sterke indruk op mij maakt. Hij toonde mij een minuscuul kruisje, met een mes gekerfd in een baksteen van de kerk. Dat dateert van de tachtiger jaren van voor-voorgaande, de 19de eeuw.
Toen was er nog geen grote economische activiteit in onze dorpen en zelfs niet bereikbaar voor dorpelingen die geen eigen paardenspannen bezaten. Fietsen waren er ook nog niet, ook geen auto’s of geen tram in Heers en geen trein in Borgloon. Dus waren er enkel eerder welgestelde boeren in imposante vierkantshoeven en voor de rest boerenknechten en meiden en ook wat keuterboerkes. Deze laatsten overleefden in hun lemen vakwerkhuisjes met enkel producten van hun tuintje, wat gepachte labeurgrond en wat geiten en kippen. In het seizoen konden ze wat karig betaald loonwerk doen bij oogst en bewerking van de gronden bij de grote boeren. Doorgaans waren ze heel arm en hadden grote gezinnen.
De hygiëne en de gezondheidstoestand was pover gesteld en heel wat mensen stierven dan ook vrij jong. Kinderen waren vaak slachtoffer van allerlei epidemieën.
In die tijd was er ook geen geld voor een hedendaags gangbare uitvaart. Het kind werd in een simpel zelfgemaakt kistje ’s morgens vroeg na een eenvoudige kerkdienst, wat gebeden en wat besprenkelen met wijwater, in een door de buren gedolven graf gelegd. Er was ook geen geld voor een grafsteen of een smeedijzeren grafkruis zoals men er nu steeds minder aantreft, door roest en gebrek aan onderhoud scheef weggezakt
De ouders, broers en zussen wisten meestal wel in welke hoek dat grafje zich bevond maar die herinnering vervaagde of de plaats werd ingenomen door een pronkerig grafmonument. Samen met het kind was de begraafplaats ook vaak heel snel weg.
Soms werd het grafje echter gedolven vlak tegen de kerkmuur waar er toen nog geen verhard voetpad was.
Jeinke vertelde mij dat dit kruisje er gekerfd werd door een zekere Jef en Marie, mensen die hun vroeg gestorven kind daar konden gaan eren met een gebed en een tuiltje veldlbloemen. De naam van het kindje ben ik vergeten.
De herinnering kwam wel terug bij dat bezoek en ik ga sindsdien elke keer een vrome gedachte wijden aan al die vergeten arme mensen, vroeg gestorven en zonder al die ceremoniëlen ter aarde besteld zonder blijvende uiterlijke tekens.
Trouwens… men vond en vindt nog heel weinig graven van arme mensen op onze kerkhoven.
Louis Leduc Februari 2009