Marie de Lart, de heks uit Gutschoven

Marie de Lart, de heks van Gutshoven.

Haar afkomst.

Een zekere Thomas de Lart woonde vroeger te Batsheers. Hij was  gehuwd met N. Wauters,  zij waren arm  en leefden van de armentafel. Zij hadden hun kinderen maar wat laten rondlopen totdat zij zelf in staat waren bij een meester hun brood te verdienen.

Op deze gravure wordt de ketter Anneken Hendriks in 1571 in Amsterdam in het vuur geduwd. Prent van Jan Luyken (1685).

Thomas de Lart en zijn vrouw hadden de naam,  “quaede”  werken te doen. N. Wauters was zelfs, samen met een zekere Luyt, afkomstig uit Opheers, legerhoer geweest in het leger van de graaf van Fonteyn. Zij maakten het zo bont met de soldaten, dat er ten slotte met de “tremme” lam geslagen en uit het leger verdreven werden.
Thomas de Lart en N. Wauters hadden samen een dochter, Maria de Lart, die in haar jeugd, wegens de grote armoede van haar ouders, moest bedelen gaan. Na enige tijd bij een meester gediend te hebben, huwde zij met Liben Verhelven, werkman en weduwnaar, welke eveneens van de armentafel leefde. Terwijl zij met hem getrouwd was, bezat zij eveneens de naam “quaede” werken te doen” .

Na de dood van Liben Verhelven, heeft Marie de Lart, daar zij geen eigen huis bezat, zich te Gutscoven op straat, kort bij de pastorie, een hutje op vurken gebouwd.  Een klein slecht deurtje gaf toegang tot haar hut, en wanneer het deurtje het begaf, maakte zij de opening eenvoudig dicht met een ‘wesse dorens’. Zij heeft daar enige tijd in gewoond, totdat men haar hut omver gestoten heeft. Toen is zij haar intrek gaan nemen bij haar zoon die in een bakhuis woonde te Gutschoven, alwaar hij varkenshoeder was.

De beschuldiging als heks

Marie de Lart werd als heks beticht door Marie Swiers, voordat deze te Veulen terechtgesteld werd. Daarop werd Marie de Lart gevangen genomen en volgens vonnis van scherpere examinatie dd. 1 oktober 1667, twee dagen erna, op 3 oktober, op de pijnbank gelegd en verhoord.  Zij legde een volledige bekentenis af, welke op schrift gesteld werd en ondertekend door Sr. Guilliam van Manshoven secretaris van de Justitie Gutscoven

“ Die voorsc. Marie de Laer synde voor ons constitueert om involgens vonnisse van den iersten
 deses loopende maent ter scherper examinatie herstelt te worden, heeft  vrijwillichlijck bekent
touveresse te sijn met alle circumstantien gerequireert  ende daerenboven ende onder andere naer
 ernstige examinatie als dat oock met haer ten danse ende vergaderinge  der touvressen geweest is
 een dicke vrauwe Marie genaempt sijnde die vrauwe van den groenenschilt verhult met eenen
swerten floes ende dat binnen Brouchem voor het huys van Frans Leceu ende dat sij oock haren 
boel (vrijer) hadde met den welcken sij boeleerde gelijck alle andere ende  ider een die ten dans
present. waren (1) bij welcke accusatie ende betichtinge die voors. Marie gestelt sijnde in slaet van
 gratie gepersisteert heeft verclarende daer over bereet te sijn
te sterven soo oock geschiet is bij publique executie gedaen op den vijfden deses selve maant.”

Het fantastisch nieuwtje van de confessie van Marie de Lart. deed als een lopend vuurtje de ronde.
Laureys Aerts, veekoopman te Boekhout, vernam het reeds op de dag zelf, op 3 oktober. Het was toen jaarmarkt te Loon en Laureys Aerts bevond zich, onder in de keuken, in gezelschap van een zekere Aert, bij wie hij wel eens varkens gekocht had, diens vrouwen enige vrienden, in een huis dat stond recht tegenover de pertsmeert, waar de broeder of zwager van Aert woonde. Van deze Aert, die uit Veulen was, vernam hij dat de vrouw van Groenenschilt door de heks van Gutschoven beklapt geweest was voor een “ quaede vrauwe of touveresse “.
De confessie van Marie de Lart, die op schrift gesteld was en dus rechtskracht bezat, was van het allerhoogste belang en gold, volgens de opvatting van die tijd, als een onaanvechtbaar bewijs van de schuld van Marie Christiaens, de vrouw met de zwarte sluier van Klein Gelmen.
Jacop Schoenaerts, die zelf schout was, poogde zijn vrouw Marie Christiaens te verdedigen. Hij beweerde dat de bekentenis van Marie de Lart een vervalsing was.

De bekentenis.

Op de eerste oktober 1667, toen Marie de Lart gevangen zat, zou een man heimelijk bij haar gekomen zijn, zonder van rechtswege daartoe gemachtigd te zijn. Deze zou getracht hebben, nu eens door dreigementen, dan weer door haar invrijheidsstelling voor te spiegelen, haar over te halen, zichzelf en andere personen van toverij te beschuldigen en het schijnt dat hij daar inderdaad ook in geslaagd is.

Toen Marie de Lart twee dagen daarna, op 3 oktober, officieel verhoord werd, waren slechts de scholtus en drie schepenen daarbij tegenwoordig:
– Merica, scholtus van Gutscoven
– Jan Bernaert Omalia, schepen van Gutshoven en voorspreecker (advocaat) van de heer van Gutscoven,
– Johan Georgy en Cleynians schepenen.
De vier voornaamste schepenen echter waren bij het verhoor afwezig,:
– Christiaen Deframe, schepen van Gutscoven, secretaris en schepen der Justitie van Wautering
– Sr. Martinus Noelmans, officier en schepen in diverse plaatsen, schepen van Gutscoven
– Sr. Guilliam Van Manshoven , officier, schepen en secretaris in vele dorpen, commissaris der stad Borgloon, schepen en secretaris van Gutshoven
– Robijn Rigo, schepen van Gutshoven.

De terechtstelling.

Van Manshoven, ofschoon hij schepen en secretaris van Gutscoven is, was dus noch bij het verhoor noch bij de terechtstelling aanwezig. Hij kan de confessie van Marie de Lart  dus niet gehoord hebben. Bijgevolg kon hij het officieel stuk niet opstellen of ondertekenen en is het schriftstuk derhalve vals en zonder waarde.
Terwijl Marie de Lart naar de plaats van terechtstelling geleid werd en ook op de gerechtsplaats zelf, heeft ze haar bekentenis trouwens herroepen. Herhaaldelijk heeft zij geprotesteerd en geroepen dat zij onschuldig was, geen kwaad gedaan had en dat men toch « haer vlees ende bloet saude gaen branden », zeggende en roepende ook tegen de Heer van Gutscoven :  « Doet dan oock alsoo met die andere, so ghy met my doet  oft  gaet doen », te weten die welke zij beticht zou hebben “.  Met de woorden « die Jouffrauw van den groenenschilt dragende een swerten floes », zoals in haar confessie staat uitgedrukt.

Marie de Lart werd dus terechtgesteld te Gutshoven op 5 oktober 1667.

(1)Hier is sprake van de beruchte heksensabbath. Volgens het volksgeloof verzamelden zich de heksen op bepaalde dagen en op bepaalde  plaatsen, bij voorkeur aan een wegenkruispunt. Hier dansten en verkeerden zij met de duivels, bij welke gelegenheid zij tevens leerden toveren. Het heksenbal werd soms op gevrolijkt door een duivelsorkest. Soms kreeg zulke plaats in de volksmond  een naam welke herinnerde aan de duivelse bijeenkomsten. Zo ligt er te Gelinden een «Drieduivelshoek»  ook wel eens kortweg « Duivelshoek » genoemd, een kruispunt van drie wegen. Zou op deze plek vroeger ook een heksensabath gehouden zijn en de naam daar vandaan komen”.

Bron: Limburg 1957


Vanschoonwinkel Georges februari 2012

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *