ODE aan het St-Annaklokje.
Wat hangt gij toch onwennig,
Hoog in een veel te grote toren
Gij oudste aller klokken,.
Moegeluid of moedeloos,
Vergrijsd, gescheurd of krakend
Van een reis door eeuwen heen.
Geboren in de tijd der gulden sporen,
Slepen uw klanken hoog door de lucht
En blazen de weemoed naar de hoeken
In een sluimer van doodstille rust.
Als een wiegend verhaal zandstraalt gij
De muur van mijn herinnering,
Met de overgave van een speelse dolfijn
En spoort mijn dorp naar eeuwig licht.
Ik loop op de ladder van uw tonen.
Opgejaagd als een hinde
Door een bos van wilde dromen,
Op zoek naar de mare die gij mij verhaalt.
Het maakt mij droef, het maakt mij blij,
Gij doet mij kleuren als het licht,
Maar telkens schept het een verbazing
Die duikelt als een salto om je as.
In de zon van mijn gewoonte wacht ik
Op het Angelus-getingel dat niemand nog beroert,
Enkel droefheid valt nog te onderdrukken
Bij het traagzaam stappen naar het graf.
Wij willen U nu die rust wel gunnen
In de wind van overvolle bloesems
Maar het weerlicht weerkaatst telkens de herinnering
En vlecht een ladder tot de hemel.
Mijn alter-ego roept om wraak
Want ik voel de gouddraad die Gij draagt.
Zullen wij dan maar glimlachen naar de maan,
Als zelfs de nacht zijn wachters niet meer kent.
Jos Schoefs