De boer
Zowat de helft of soms méér van de dorpelingen van onze streken waren boeren of met de boerenstiel betrokken. Er waren kleine en grote boerderijen en dito gezinnen. Om in de kleinsten van onze kerkdorpen 10 tot 20 boerderij(tjes)en te tellen was geen uitzondering. Nu blijven er nog een paar per dorp over.
De kleine boer runde op zijn erf met zijn gezin en zonder hulp zijn bedrijf. Hij had enkele lapjes grond, meestal zowat overal verspreid en versnipperd, een paar roeden (roeijen) hier, met graan beplant, elders wat bieten en nog wat allerlei, ook aardappelen voor eigen gebruik en als voedsel voor de dieren. Op de verschillende akkers werden van jaar tot jaar de veldvruchten afgewisseld. In zijn stallen had hij ook zijn dieren. Van een paar koeien voor de melk en ook voor de kweek, een paar of meerdere stallen varkens, voor het vetmesten en ook voor de kweek. Behalve van de opbrengst van zijn velden, leefde hij ook van de verkoop van runderen en varkens.
Toen had men in onze dorpen tal van veekooplui, die regelmatig de boeren opzochten. Zij zijn ook praktisch uit onze streken verdwenen. Gemengd bedrijf noemde men dat, een combinatie van landbouw en veeteelt. De kleine boer had één, soms twee of een weinig meer paarden voor het bewerken van zijn velden. Nog vroeger of soms armer, werden ossen of koeien ingespannen.
Kortom een gezin van de kleine boer leefde met de opbrengst van zijn landerijen en zijn veestapel, het bedrijfje door zijn eigen mensen gerund. En zij leefden goed, doch moesten er hard voor knokken en dat deden ze ook.
Voor de grote boer was dit niet anders, behalve dan dat hij grotere akkers had en meer vee had. Alles zag hij veel groter en hij kon ook met zijn gezin alleen dat bedrijf niet runnen. De “groten” hadden (soms veel) knechten en meiden in dienst.
Dikwijls met Firmin en Mxi Dubois mee geweest om te gaan helpen op het veld , heel mooie tijd en herinneringen , denk er nog veel aan deze brave overburen , kan er veel over vertellen.