De veldoven
Telkenmale ik voorbij dat huis komt, verdwalen mijn gedachten terug naar jeugd. Ik riek dan opnieuw die zwoele, ademstokkende gassen en in gedachten zie ik dat vage, vierkantig rokend bouwsel, omringd door strooien panelen. Even automatisch richten mijn blikken zich op de gevel van de woning, inzonderheid op die honderden bakstenen die, alhoewel allemaal verschillend, toch een bijzonder cachet geven aan het geheel.
Het silhouet van een baksteenoven. Het was in de eerste helft van de vijftigerjaren.. Sindsdien heb ik dat niet meer gezien, maar voordien was het bij ons in de kleistreek, heel gewoon dat men voor de bouw van een woning ter plaatse voor de bakstenen zorgde.
Tot aan WO1 werden die stenen veelal door rondreizende steenbakkersploegen gebakken in veldovens. De ovens in open lucht werden aangelegd op de plaats waar de bakstenen nodig waren. Hierdoor werden dure transportkosten vermeden, maar het was wel arbeidsintensief en ook seizoengebonden. Zelfs als het regende kon niet gewerkt worden.
Eens men beslist had om een woning te bouwen moest men starten met de aanmaak van de “brieken”. De bovengrond van de plaats waar de kelder zou worden uitgegraven werd meestal in de winter reeds weggehaald. Dan was ook onderzocht of de kleilaag ook rendabel was. Zoals gezegd gebruikte men de klei die voor de kelder werd uitgegraven.
Die grond werd vervolgens door een arbeider in een vorm gedaan die ingebouwd was in een machine. Zulk “vormmachine” of “baksteenmachine” was te vergelijken met een tafel waarin twee vormen (de afmeting van een baksteen) in verwerkt waren en waarbij een aangedreven motor zorgde voor het persen van de ingebrachte klei. Een ander arbeider bediende deze machine.
Om enigszins de hechting van de klei te verhogen werd die licht vochtig gemaakt en werd er met de hand ook wat zaagmeel bij tussengestrooid. Wat de juiste betekenis hiervan was kan ik niet goed achterhalen. Was het om het mengsel beter aan elkaar te laten hechten of misschien om beter te drogen en wie weet, misschien ook om later meer doorbakken te zijn.
Eens dat de machine de grond in de vorm van een baksteen geperst had werden de twee vormen per +/- 20 op een plank gelegd en door een andere arbeider per kruiwagen naar de droogplaats gevoerd. Om te beletten dat de klei zou kleven werd er zand over gestrooid.
De droogtijd liep meestal over drie à vier weken, volgens de weersomstandigheden. Ging men een te natte steen bakken dan riskeerde hij te scheuren. De vormsteen werd eerst op zijn platte kant gelegd. Nadat die zijde voldoende gedroogd was werd hij “gekant” zodat ook zijn onderkant kon drogen.
Eenmaal voldoende gedroogd kon men beginnen met de bouw van de veldoven. Dit was natuurlijk een heel precies en vakkundig werk. De afmeting hing af van het aantal te bakken stenen.
Op een geëffende ondergrond werden de resten van een vorig baksel aangelegd. In de veldoven werden luchtkanalen uitgegraven en die werden vervolgens gevuld met stenen. Tussen die stenen was er voldoende ruimte om de lucht en de hitte te verspreiden. Op een eerste stenen fundament kwam er een dikke laag magere cokes-assen en een deel kleine antraciet. Dan kwam er een eerste laag gedroogde stenen. In elke laag werden op regelmatige afstanden horizontale gangen (stookkanalen) gelaten, die dan met kolen werden opgevuld.
In de stookkanalen stonden op regelmatige afstand ook twee stenen op hun smalle zijde (de zgn. Mannetjes). Pas na dat twee lagen “gedroogd vormstenen”waren gestapeld, werd het vuur met houtskool) aangestoken in de stookkanalen. Als het vuur goed brandde werden de zgn. Mannetjes eveneens verwijderd en het gat werd opgevuld met eierkolen. Dan werd verder gestapeld tot men zes lagen had. Men bouwde elke dag de veldoven met een zestal lagen verder op. Wanner het vuur s’morgens was bovengekomen plaatste men weer enkele lagen gedroogde stenen waartussen men kolengruis strooide. De zijkant werd weerom afgeplakt met klei en stro om de warmte en de giftige gassen binnen te houden.
De veldoven bereikte soms een hoogte van méér dan vijf meter. De temperatuur liep op tot 800 à 1200° C. De hele kubus werd bovenaan afgesloten met gebakken stenen. Dit als beschutting tegen felle wind of zon en regen. Opzij werd alles toegesmeerd met klei vermengd met stro (behalve enkele trekgaten). Brandstoffen konden ook steeds bijgevuld worden via de stookgangen.
Wanneer de oven na een 10tal dagen was uitgebrand, werd hij afgepeld en begon de metser.
Dit typisch ruraal evenement is geluidloos verdwenen. Wij denken er zelfs niet meer aan, want nu zijn we het ook hier anders gewoon. Nu zien we bij elke bouw de kleine kubussen met gebakken stenen , omhuld met plastiek, getransporteerd vanuit de baksteenfabriek.
Jos Schoefs oktober 2016