Hoe was het vroeger (verlichting – radio)

Hoe was het vroeger?

In dit artikel over de periode vlak voor de 2de wereldoorlog gaat onze aandacht naar toestanden in huis en naar voorwerpen die wij niet hadden (en ook niet misten, omdat we niet beter wisten)
Vóór we elektriciteit hadden

Een petroleumlamp (een quinquet).
Voor de elektriciteit werd ingevoerd deed een petroleumlamp de dienst. Een buik vol petrol, waaruit een wiek zich vol zoog en doorliep tot in een halsvormig glas (om de vlam te beschermen) en boven open (om zuurstof binnen te laten). De stand van de wiek werd met een wieltje geregeld. Kwam de wiek te hoog, dan walmde de vlam, bleef ze te laag, dan doofde de vlam.

Een kaars.
Bij het slapengaan gingen alle broers en zussen in rij de trap op en droeg de eerste een brandende kaars (in een kaarsenpannetje) Als ieder onder de dekens was, blies hij of zij de kaars uit. Wie ’s nachts aan een nooddrang moest voldoen, moest al tastend het nodige potje van onder het bed halen.

Een lantaarn.
Praktisch in ieder gezin, maar zeker in de boerderijen, waar men ’s avonds of ’s nachts al eens naar de stallen moest, stond een draagbaar petroleumstel ter beschikking.

De gloed van de kachel
Bij valavond in de winter verzamelde het gezin al eens in een halve kring rond de kachel (een Leuvens stoof). Wanneer het deksel boven het vuur even ter zijde werd geschoven, straalde de haard een lichtkring tot tegen de zoldering. Dat waren de ogenblikken dat er werd verteld, of al eens een rozenhoedje gebeden.

Strijkijzer
Elektrische strijkijzers bestonden nog niet. De zware gladde ijzeren toestellen moesten op de kachel gewarmd worden (zelfs in de zomer). Om de hitte te controleren (niet warm genoeg, of te heet) spuwde de strijkster lichtjes op het ijzer. Uit het gespetter en gesis kon een geoefende vrouw opmaken of de temperatuur gepast was.

Een koelkast
Een frigo kenden we niet. De bewaring voor wintergebruik van sommige eetwaar stelde dan ook problemen, zeker voor tuinproducten. Sommige, zoals ajuinen, aardappelen, appelen hielden het wel een tijd uit in een koele droge kelder; andere zoals wortelen en knoselder werden ingekuild; veldsla was tegen koude bestand en werd pas net voor gebruik in de tuin geoogst; boontjes en erwten werden gedroogd; sommige producten kregen een speciale behandeling: spek en hespen van het varken, dat we jaarlijks slachtten, werden wekenlang in kuipen met pekelzout gelegd; boter werd in een kroeg opgeslagen, eieren in bruin papier gewikkeld.
Een belangrijke stap in de bewaring werd gezet toen men in de jaren 20 de producten ging steriliseren door ze een tijd te verhitten in glazen bokalen (wecken).

Elektriciteit
Elektriciteit werd bij ons in 1928 binnengeleid. De draden van de leiding werden in buisjes verpakt en zo op de muren vastgezet. Vanaf de zoldering hingen ze tot bij een witte schotel (als een teljoor) waarin de lamp werd gedraaid. Een systeem van tegengewichten en katrol liet toe de lamp hoger of lager te laten, om bij te lichten bij’t lezen of schrijven. Er werd strikt de hand gehouden aan het gebod dat hij die een donkere plaats betrad en het licht aandraaide, dat ook uitdraaide als hij de plaats verliet.
Straatverlichting kwam er pas later.

Telefoon
Zo lang ik thuis woonde heb ik er geen telefoon geweten. Om te telefoneren konden wij terecht bij een buurman. Als er iemand naar ons telefoneerde, kwam de buurman aangelopen om ons te verwittigen, dat er iemand bij de telefoon op ons wachtte of hij was zo vriendelijk ons de boodschap over te brengen. Buren waren vrienden.

Radio
De eerste radio kwam thuis tijdens de oorlog, om de berichten uit Engeland op te vangen. U herinnert zich zeker nog de laatste woorden van die uitzendingen: “ En zonder er op te boffen, we krijgen ze wel, de moffen!” Toen men eens aan mijn peter de vraag stelde of hij de berichten over de oorlogsgebeurtenissen, die hij uit Engeland opving, meer betrouwde dan die uit Brussel, of die uit de gecensureerde kranten, antwoordde hij: “Die geloof ik, omdat ik ze graag geloof.” Misschien simplistisch maar zeker optimistisch en menselijk: wij geloven graag wat hoop geeft.

In verband met de opkomst van de radio vertel ik u nog twee anekdotes. (anekdotes schetsen soms beter een toestand dan een zakelijke inlichting)

Dit verhaal greep plaats in 1924. Een van de eersten in onze streek die over een radio beschikte, was een oom (priester, kapelaan te Hoepertingen-Borgloon). Mijn opa uit Heers wilde dat wondere tuig wel eens zien en horen. Hij nam mijn oudste broer (toen 10 jaar, nu nog in leven) met zich mee. Ze vertrokken te voet uit Heers en wandelden langs de liefelijke dorpjes Veulen, Gutshoven, Voort naar Hoepertingen (ik schat +/- 8 km). Ze werden echter niet beloond voor hun inspanning: de batterijen waarop de radio werkte, waren plat en naar de vakschool in Sint-Truiden gebracht om te worden opgeladen.

In verband met de vroegste radio’s herinner ik me ook nog hoe een oom en twee van zijn vrienden aan een kastje me veel draden en lampen prutsten, tot opeens een uitroep weerklonk : “We hebben het!”. “Het” was Radio-Parijs. Ze hadden de juiste richting moeten zoeken, zoals wij later de antennes van de eerste TV’s ook in de juiste richting moesten keren (U herinnert zich zeker nog de tijd, dat in onze steden een bos van antennes op de huizen stond.)


Emiel Lavigne maart 2016 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *