De molen van Mettekoven

De molen van Mettekoven

De molen van Mettekoven op de Herk bevindt zich in feite nog net op het grondgebied van Groot-Gelmen, onder de jurisdictie van de justitie Gelinden, doch vlak aan de grens met Mettekoven, op de Herk . Ze werd “ molen van Mettecoven “ genoemd omdat ze aansloot bij de leefgemeenschap van dat dorp en door haar gebruikt werd voor het malen van haar graan . Het gedemonteerd metalen bovenslagrad staat opgesteld in de voortuin. Het binnenwerk is verdwenen. De beek is omgelegd en loopt nu onder de weg door.
Deze molen bestond reeds voor 1300 . In 1301 schonk Gerard, pastoor van het begijnhof te Tongeren, bij laatste wilsbeschikking zijn molen van Mettekoven aan de Tafel van de Heilige Geest ( armentafel ) van Gelmen ( Ghelmene ) . (1)

molen-van-Mettekoven.



In 1484 en in 1504 wordt die muele tot mettecoven terloops vermeld . (2)
In 1522 liet Stas van Rijkele , echtgenoot van Catlijne van Intbroeck, door Pauwels, molenmaker uit Aalst, een nieuwe voirslach plaatsen aangezien de oude versleten ( verdourt ende vergaen ) was . Op 9 april 1522 werd dit op verzoek van Stas van Rijkele officieel vastgesteld en opgemeten in tegenwoordigheid van Reyner van Sterckendries en Wouter Bartheleyns, schepenen van Gelinden, in het bijzijn van voornoemde molenmaker Pauwels, Willem Scheurmans, Willem Haesevoets, Gijsen Boermans en Tosseyn ( Toussaint) Smeyers , molenaar van Mettecoven , als getuigen . (3)
In 1524 was Jan Stenen, molenaar te Mettecoven, in de schuld komen te staan bij de eigenaar van de molen, Stas van Rijkele . Op 8 oktober 1524 verscheen hij voor Valentijn Pansaerts als bode en plaatsvervanger van schout Gielis Vanderborch, Reyner Sterckendries en Wouter Bartheleyns, schepenen van Gelinden, en beloofde onder eed dat hij z’n hele schuld voor 30 november eerstvolgend aan Stas van Rijkele zou voldoen . (4)
Waarschijnlijk kwam Jan Stenen z’n belofte niet na, want Tosseyn Smeyers wordt in 1526 opnieuw als molenaar vermeld . (5)
In januari 1527 overleed Stas van Rijkele . Zijn broer Jan van Rikele alias van Hamele deed op 2 maart 1527 verheffing . (6)
In 1539 wordt een zekere Johan als molenaar van Mettecoven vermeld . (7)
In 1541 is Goywaert Steeweychs eigenaar van de molen . Hij verhuurde zijn molen aan Willem Steechmans . De eigenaar had evenwel zijn molen zo zwaar verwaarloosd dat er niet meer op gemalen kon worden . Op 20 oktober 1541 sloten zij onderling een akkoord . Goywaert beloofde de molen te laten herstellen en bovendien het molenhuis te laten decken ende placken zonder kosten voor Willem . Willem Steechmans, van zijn kant, beloofde elke maand een mud koren Sint- Truidermaat aan de eigenaar te betalen en zulks acht maanden lang . Gedurende die acht maanden mocht Willem dan de molen gebruiken en bovendien over het hooi beschikken . Zolang de molen echter niet in orde was, zou Willem geen huur hoeven te betalen . (8)
In 1552 wordt Moes Schuermans als molenaar van Mettecoven vermeld (9) en in 1555 Pauwels Steeweechs. (9)
In 1556 en 1557 is Wilhem Vranckarts molenaar te Mettecoven (10) en in 1558 Peter Duymps . (11)
De armentafel van Groot-Gelmen had recht op een jaarlijkse rente van 33 vaten koren, staande op de molen van Mettecoven . Peter Duymps was nalatig geweest in het betalen van deze rente en bovendien had hij het onderhoud van de molen verwaarloosd . Op 16 maart 1559 liet Ardt van Muyssen, namens de armentafel van Groot-Gelmen, beslag leggen op de molen . (12)
In 1561 wordt Jan Eeckelmans als molenaar vermeld (11) en in 1573 Haub Crameren . (13)
In 1581 was Peter Lambrechts, namens zijn vrouw, eigenaar van de molen . Op 30 september 1581 kreeg Joris Baegarts, als echtgenoot van Lijken Pijpops, de molen van hem in pacht en stelde als pand : zijn huis en hof te Klein-Gelmen op de Overste Hage . (14)
Vanaf 1603 tot 1616 (166) wordt Wilhem van Elch als molenaar vermeld . (15)
Op 26 maart 1609 beklaagde hij zich als molenaar van Mettecoven en Groot-Gelmen bij de schepenen van Gelinden erover dat het water van de Molenbeek (de Herk) achter zijn molen niet behoorlijk zuiver werd gehouden, zodat de beek haar normale breedte en diepte niet meer had . Hij verzocht de justitie, de eigenaars of pachters van de aangrenzende landerijen hiertoe te pramen . De schepenen voldeden aan zijn verzoek en lieten het met klokslag bekendmaken . (16)
Op 23 juni 1610 liet hij een nieuwe grontsluysse aan zijn molen aanleggen in aanwezigheid van enkele schepenen . (17) Op 22 november 1616 droeg hij als molenaar te Mettecoven, echtgenoot van Elizabeth Lambrechts, aan Anthoin Meyers een erfrente op en stelt hiervoor als pand : zijn huis met aanhorigheden te Mettecoven bij de molen, reg. De Molenbeek naar Gelmen, de alde beeck naar Mettecoven, de gemeenstraat naar Klein-Gelmen of het Cranenbos ter derde zijde . (18)
Vier jaar later, op 20 februari 1620, verkocht hij met zijn tweede vrouw Elizabeth Kemerlinx, wonende in de molen bij Mettecoven, aan Jan Vuskens van Mettecoven zijn huis genaamd die Ketthene, gelegen bij de molen, voor 600 gulden . Van dat bedrag gaf hij aan Gerardt Vuskens, zoon van voormelde Jan, zijn vent peteren ( petekind ), 100 gulden als nieuwjaarsgeschenk . (19)
In 1618 wordt echter Thijs Paulus als molenaar van Mettecoven vermeld . (20) In 1619 kreeg deze het aan de stok met zijn collega Peter Bamps, molenaar te Overbroek ( Gelinden ) . Thijs Paulus beschuldigde Peter Bamps ervan, een dam in de Molenbeek te hebben opgeworpen, waardoor zijn molen droog kwam te staan . Op 6 juni 1619 kwamen twee schepenen van Gelinden, Wilhem Streckendries en Leonardt Morbiers, op verzoek van Thijs Paulus de molen van Overbroek inspecteren . Zij stelden vast den voerscr. Waterloep opghedampt te sijn met ressen ( aardkluiten, graszoden ) boven die molen ontrent een bempken ghenaemp cotecoven ende bleeck oechschijnlijck dat het water met sulcken damp ( dam ) opgehalden was gheweest ende den loep benomen, waer deur der voerscr. Thijs het water heeft moten derffven ende alsoe sijn molen heeft moten leech staen, soe hij claechde . Dienvolgens geven de schepenen bevel aan Peter Bamps, het water vrij te laten lopen . Deze beloofde het water voortaan niet meer af te dammen, tenzij de graaf van Heers, eigenaar van de molen, hem zulks zou bevelen . (21)
Doch niet enkel wanneer er een klacht binnenkwam stelden de schepenen een onderzoek in . Volgens een heel oude gewoonte moesten wegen en waterlopen zuiver gehouden worden door de eigenaars of de pachters van de aangrenzende landerijen, ieder voor zijn deel . Op geregelde tijdstippen hielden schout en schepenen hun zg. beley omgang , dwz. Inspectie van wegen en waterlopen . Degenen die in hun onderhoudsplicht te kort geschoten waren, werden dan gecalengeerd, dwz. Ze werden aangemaand hun verzuim voor een bepaalde dag te herstellen, zoniet zouden ze beboet worden .
Daar de Molenbeek zowel over het techtsgebied van Gelinden als over dat van Mettecoven stroomde, werd deze beek door afgevaardigden van beide justities gezamenlijk, elk in hun rechtsgebied , geïnspecteerd .
Op 3 oktober 1624 werd deze inspectie van de Molenbeek, tussen Groot-Gelmen en Mettecoven uitgevoerd door Johan Fraykin de jonge, schout, en enkele schepenen van Gelinden, en anderzijds door Claes Bausen, schout, en enkele schepenen van Mettecoven, bijgestaan door meester Jan Bamps, beëdigd landmeter . Beginnend aan de brug van Helshoven, vond men dat de beek op vele plaatsen te smal was en er veel hout aan weerzijden was gegroeid . De landmeter deed de nodige opmetingen en heeft vervolgens die weyde ( breedte ) gheteeckent ende die stieck ghegeven weerzijden op de wijde van sess Hamels voten. (22) Op de zijde nae Mettecoven is die stieck ghegeven van d’alde beeck onder den Hellensfort bossche ontrent daer den peghel (23) steet, te weten daer die twee beecken vergehren ( samenvloeien ), herwaerts op tot aen het Gansenbroeck van Cleyngelmen, ende op d’ andere zijde tot aen den pegel ende tot aen die brugge te Cleyngelmen . Twee dagen later, op 5 oktober, verordende schout Fraykin, door Claes Bausen, zijn ijseren bode, (24) te laten afkondigen dat alle eigenaars of pachters die in gebreke waren voor allerheiligen de beek moesten reinigen en haar de voorgeschreven breedte teruggeven, op straffe van een goudgulden boete, waarvan tweederde voor de schout en een derde voor de schepenen zou zijn, en verbeurdverklaring van het gemerkte hout . (25)
Rond 1625 kreeg Jan Vanval de molen in eeuwige erfpacht . (26) Aanvankelijk bediende hij de molen zelf, doch in 1630 verhuisde hij naar Ulbeek (27) en een zekere Hebnrick ( Vanval ?) werd molenaar . (28)
Op het jaargeding van 20 maart 1631 verzocht Jan Vanval, als eigenaar van de molen van Mettecoven, dat iedereen alle bronnen en waterlopen hun vrije loop zou laten, deze te reinigen en alle daarin groeiende struiken te verwijderen, opdat de molen voldoende water zou kunnen hebben . De schepenen voldeden aan zijn verzoek en bevalen dat af te kondigen . (29)
In 1638 en 1639 wordt Frans Robijns vermeld als molenaar te Mettecoven als huurling van Jan Vanval . (30)
In juli 1640 beklaagde Jan Vanval, heer ende meester van sijn molen bij Mettecoven, zich bij de schepenen van Gelinden erover dat de Molenbeek niet behoorlijk gereinigd was noch haar voorgeschreven breedte en diepte had, waardoor hij grote schade aan zijn molen leed . Hij vroeg de schout, een onderzoek in te stellen en bood aan, op zijn kosten een beëdigd landmeter te laten komen alsmede de justitierechten te zullen betalen . Daar de Molenbeek eveneens over het rechtsgebied van Mettecoven stroomde en Lodewijck Sterckendries, schout van Mettecoven, tevens schepen van Gelinden was en daar aanwezig, verzocht hij ook deze met zijn schepenen de inspectie samen met het gerecht van Gelinden uit te voeren . Dit werd door beide schouten aanvaard . De gerechtelijke visitatie vond plaats op woensdag 11 juli 1640, zoals Jan Vanval, als erffman van de molen van Mettecoven, verzocht had, door schout en schepenen van Mettecoven voor de kant naar Mettecoven en door de schout en schepenen van Gelinden voor de kant naar Groot-Gelmen, bijgestaan door meester Gielis Mulckaerts van Gelinden, beëdigd landmeter . Men begon onder den Hellensfort bosch aenden affslach ontrent den pegel boven aen het ghemeen bruecsken ( klein beemd ) van Mettecoven alwaer die alde beeck haer beghinsel is nemende ende alsoe opwaerts gaende nae die Voerscr. Molen . Waar de beek de voorgeschreven breedte van acht voeten Hamelse maat (31) niet had, werd een teken aangebracht ( een stieck ghegeven ) . Wilgebomen, populieren, elzebomen of – struiken die te kort bij het water werden aangetroffen, werden van een merkteken voorzien . Hier waren in overtreding o.a. de pastoor van Mettecoven, de heer Herckenrode, Kempeneers, Quinten Bartholeyns en het kapittel van Sint-Maarten te Luik . De inspectie werd voortgezet aan de andere kant van de molen, richting Mettecoven, totter plaetsen daer men seet den peigel te staen . Hier werd Jan van Grootloon in overtreding gevonden . Beide schouten verordenden dat de in gebreke faling bevonden personen binnen de acht dagen na bekendmaking van dit besluit de Molenbeek moesten reinigen, haar de vereiste breedte en diepte teruggeven en de gemerkte bomen en struiken verwijderen, op straffe van een goudgulden boete per persoon en verbeurdverklaring van het gemerkte hout . Bij niet naleving hiervan zouden de respectieve schouten zelf dit werk laten uitvoeren op kosten van de overtreders .
De volgende dag werd dit besluit, na klokslag, door de gerechtsboden bekendgemaakt in Groot-Gelmen, Klein-Gelmen en Mettecoven . Landeigenaars die buiten de jurisdictie woonden, kregen het bevel overgebracht door de bode van Klein-Gelmen, Herman van Hurn, t.w. de heer van Voort, Renier van Alcken te Gotem, de erfgenamen van Dionijs van Gutschoven zaliger en de molenaar van Engelingen . (32)
Rond 1648 volgde Peter Vanval, zoon van Jan, zijn vader op als eigenaar van de molen . (33)
Op verzoek van Peter Vanval, heer ende meester en erfman van de molen van Mettecoven, werd op woensdag 23 mei 1663 de molen opnieuw geïnspecteerd door schout Bartholeyns van Gelinden en schout Peter Vandereycken van Mettecoven, ieder vergezeld van enkele schepenen, bijgestaan door een beëdigd landmeter . Deze laatste werd wederom betaald door Vanval, die eveneens de gerechtskosten voor zijn rekening nam . Men begon aan de kant van Groot- en Klein – Gelmen op het gemeynbroeck van Cleyngelmen ter plaetsen daer men seyt den peygel te staen, alwaer die alde beecke haer beginsel is nemende, ende alsoo daelwaerts naer die vrs. Molen . Men ging na of de Molenbeek overal de vereiste breedte van acht voeten Hamelse maat had .
Werden in overtreding bevonden o.a. Jan Libens, Lambrecht Robijns, Aerdt Baerts, Jan van Grootloon, Sr. J. Vandenborch echtg. Van jouffr. Anna Bartholeyns . Aan de kant van Mettecoven kregen vervolgens een bekeuring : Sr. Vandenborch, Marten Qaetpeerts, het kapittel van Sint- Maarten te Luik, wed. Quinten Bartholeyns, de weduwe van de heer Herckenrode, Claes van Alcken, de heer van Voordt, de pastoor en Liben Dries . Zo kwam men aan het gemeyn bruexken van Mettecoven, de langenbapt genaempt, truggen tegenover den Helsfort bosch aen den afslach daer die alde beeck haer beginsel is nemende, alwaer men seyt den pegel te staen . Op deze plek aangekomen, verzocht Peter Vanval te onderzoeken waar deze pegel, die niet meer zichtbaar was, zich feitelijk bevond . Jan Collas, inwoner van Mettecoven, die door het gerecht erbij geroepen was, verklaarde dat hij deze pegel eertijds gezien of gevoeld had toen hij met zijn schop in de dijk van de bosbeemd aan het graven was, vijf of zes voeten buiten de beemd . Deze dijk, zo herinnerde hij zich, was veel breder geworden door het aenlesen van den sandtvliet ( het aanspoelen van drijfzand ) en zulks ongeveer tegenover de plek waar de alde beek ontspringt . Wegens gebrek aan tijd werd verder onderzoek hieromtrent tot op ,een andere dag uitgesteld om Peter Vanval de tijd te gunnen nog andere oude mensen, die er kennis van hadden, erbij te halen om de juiste plek van de pegel aan te wijzen .
Men ging vervolgens verder naar de kleine gemeentebeemd van Gelmen, genaamd den Langenbampt, en naar het Hemelrijck tegenover de beemd tot aan de brug te Helshoven . Op vele plaatsen trof men wilgen, eiken, populieren en elzebomen of – struiken aan die te kort bij het water stonden . Beide schouten bevalen de aangrenzende eigenaars of pachters de beek binnen de veertien dagen haar oorspronkelijke breedte van acht Hamelse voeten terug te geven, de beek behoorlijk te reinigen en de gemerkte bomen te verwijderen, op straffe van een boete van een goudgulden en verbeurdverklaring van het gemerkte hout . Zoniet, zouden de schouten zelf het nodige laten doen op kosten van de ingebreke blijven de personen . Dit besluit werd door de bode tevens bekendgemaakt aan elders wonende eigenaars nl. de heer van Voort, Claes van Alcken te Gotem en de molenaar van Engelingen . (34)
In 1664 wordt Lambrecht Robijns als molenaar vermeld . (35)
Op 5 november 1665 diende baron de Thyne, graaf van Duras, landdrossaard van het ambt Montenaken – Gelinden, door zijn luitenant-drossaard Jan Vandereycken, een klacht in bij de schepenen van Gelinden tegen Peter Vanval omdat deze het gewaagd had zijn molen te herstellen sonder bij wesen van justitie nae alde gewoonte, oyck bij sijn voor alders geobserveert, doende die selve molen van boven maelen die altijts van onder gemaelen heeft, alles tot groote preiuditie soo van die regenooten heerlijcke passagie als bijliggende bempden die geheelelijck verdrincken deur het hooch stoegen der selve . (36) Niet lang daarna werd Henrick Vanval , broer van Peter, en vervolgens ( 1668 ) zijn weduwe, Maria Vanval, eigenaar van de molen . (37)
De molen was bezwaard met meerdere jaarlijkse renten : negen gulden brab. En enige stuivers aan N. Noelmans te Borgloon, zeven gulden brab. Aan de erfgenamen van Art Baerts te Sint-Truiden, 33 vaten koren Sint-Truidermaat aan de armen van Groot-Gelmen, 16 vaten koren aan Leonart Coelmont, 12 vaten koren aan Laureys Vandendael, 12 vaten koren aan Hendrijck van Androye en 28 vaten koren aan Guillam Nicolai echtgenoot Margrieta Princen ( wed. Robert Lintermans ) . Daar deze renten reeds geruime tijd door de eigenaar van de molen niet meer betaald waren, werd de molen in beslag genomen ( uitgewonnen) door de schuldeisers Guillam Nicolai, schout van Zepperen, Laureys Vandendael, Leonart Coelmont en Hendrijck van Androye, deze laatste mede namens Gilis Menten en Jan Leemans . Op 13 juni 1670 werd de molen, die toebehoord had aan Hendrick Vanval, in het openbaar met de brandende kaars verkocht aan de meestbiedende . De genoemde schuldeisers deden zelf het hoogste bod zodat de molen hun eigendom werd . (38)
In 1685 wordt Lambrecht Cristin als molenaar vermeld . (39)
In 1692 waren de kinderen van Jan Custermans eigenaar van de molen . Dezen verwaarloosden de molen grotendeels zodat ze niet meer werkte . De gemeentenaren konden hun graan niet meer laten malen en de schuldeisres kregen hun jaarlijkse rente niet meer uitbetaald . Op 24 april 1692 vroeg Hendrick Steenen, als armenmeester van Groot- Gelmen, aan de schepenen, de molen in beslag te nemen en ze, na behoorlijke visitatie en herstelling, aan de hoogstbiedende te verhuren .
Dit werd toegestaan . Op 28 april 1692 werd dienvolgens de molen gevisiteerd door schepenen Stevens en Bartholeyns, bijgestaan door meester Nicolaes Renars, molenmaker, in aanwezigheid van Leonardt Coelmont, pastoor van Groot-Gelmen, Francis Simons en Ouda Menten als belanghebbende schuldeisers . Hun bevindingen luidden : … gevisitert den oppersten steen maer dick te sijn seven duymen ende niet meer te dienen opm boven te laten dan allen om onder te leggen ende moet eenen nieuwen boyem sijn geleedt . Item den ondersten steen bevonden niet meer te deugen . Item het kamp raet moet gereparert worden door molenmaeckers ende smets ( smeden ) werck ende met eysere banden gebonden . Item aengande den vorslagh, die is bevonden gans kaduck, alsoo dat den selven heel moet nieuw gemaeckt worden ende gereparert . Van gelijcken het molen raet moet heel gereparert worden ende van alpen versien . Die canael onder het raet ende vorslagh sijn bevonden te niet, alsoo dat die oock moten heel hermaeckt worden . Het molenseel moet nieuw sijn . Item is van gelijcken bevonden dat die hele timmerije gereparetr worden van dack, want die solderinge, plaeen, vinsteren ende deuren moet gans gereparert worden . Item den hout want tegens den kolck ende molen, want is ooick bevonden heel noedigh te repareren . Item aen den voorslagh, moet versien sijn met resse ende aerde om ‘t selven voorslags te halden. (40)
Weinige jaren later bevond de molen zich opnieuw in slechte staat . Het gevolg was dat Franciscus Noelmans, kannunnik en scholaster van de collegiale kerk Sint-Odulphus te Borgloon, die een rente op de molen trok, deze uitwon en ze aldus in eigendom verkreeg . (41) Op zijn verzoek werd de molen op 26 januari 1696 gerechtelijk gevisiteerd door schepenen Leonart Bartholeyns en Willem Vandenhove, bijgestaan door meester Jan Renaers, molenmaker uit Hoepertingen, en meester Claes van Haren . Hun verslag luidde : Bevonden den voorslagh van wedersijden twee plancken af, die selve nodigh te repareren, als oock den gansen voorslagh . Het grontwerck moet gereparert worden . Den kanael moet oock hermaeckt worden . Bevonden nootsakelijck eenen nieuwen onnersten molen steen . Den molenboem bevonden sonder tapen ende banden bevonden sonder molen hals, lanterne, panne ende desser . Het kamp raedt moet gereparert worden, als oock het wenne raet . Egeen molen seele, egeen handt boom, billen noch molen saigel . Het buyten radt moet gereparet worden . Noch mouw, noch kuype, noch troch bevonden, noch berrie . Het steenbedde met sijne fundamenten oock mancquerende . Den molen graet moet oock hertrapt worden . Aengande den bauwe bevonden voor eerst die geheele chrift want tegen d’mol kolck noedigh geheel te vernieuwen . Van gelijcken den bauwe van die molen tot aen die keucken moet alles gereparert worden . Allen playen rontomme moeten vernieuwt worden . Noch deuren noch vinsters noch solderinge daer aen bevonden, noch bruggen . Die schauwe allen noch goet bevonden . Aengande die meereste der tummeraye, soo van keucken, kamer, stallinge, schure, bevonden alles caducq ende noedigh te repareren . In den perdt stal ende koyen stal noch crbbe noch perdt reepe bevonden . De molen kolck gans verlaadt met haut . Den dieck boven den vorslagh oock uytgespoelt .
De schepenen beslisten dat de nodige herstellingen moesten uitgevoerd worden, hetgeen geschiedde . Molenmaker Jan Reners, bijgestaan door vijf knechten, werkte van 21 januari 1696 tot 13 mei d.o.v. gedurende 64 dagen . Hij zelf verdiende hiervoor 35 stuivers per dag en zijn knechten elk 30 of 20 stuivers . Een houtzager werkte 44 ½ dag voor 20 stuivers ‘s daags, geholpen door twee knechten . Bovendien kreeg ieder van hen drie potten bier per dag . Ook waren er nog werklieden voor allerllei karweien, zoals het halen van 21 eikenbomen en twee populieren . Er werden 3000 zoldernagels, 1500 deurnagels en 600 walmen gebruikt . De molensteen werd gekocht in Luik voor 142 gulden . De ganse herstelling kostte in totaal 2235 gulden, 1 stuiver en 2 oorden . In 1699 waaide de schuur bij de molen, tijdens een orkaan omver . Op 22 januari 1699 vroeg Noelmans aan de schepenen van Gelinden voor verlof om het hout, dat zou kunnen gestolen worden omdat hij veraf woonde, aan de hoogstbiedende te mogen verkopen . Nadat hem dit was toegestaan, verkocht hij het hout voor 40 gulden aan zijn neef L. van Averwijs, commissaris van Borgloon . (42)
Lange tijd vernemen we niets meer over de molen .
Omstreeks 1755 is Henricus Leemans molenaar te Mettecoven . (43)
Van 1762 tot 1767 wordt Engel Jansis, zoon van Jan, als molenaar vermeld . (44)
Op 8 januari 1766 liet Livinus Vroonen, schout van Gelinden, door zijn gerechtsdienaar Pontfort, molenaar Engel Jansis van Mettecoven voor de schepenen dagvaarden omdat sijn molenradt hier vorens altijt van onder gedrayet heeft ende den bedaegden nu sedert eenige jaeren sijne molen van boven heeft doen drayen als oock eene gote onder die beecke geleyt heeft, door welcke hersetten des molenradt de beecke veel hooge geworden is tot groote schaede en prejudicie der besitters van de daer aen reenende bempden en gronden, welcke, tere oorsaeck dat het waeter sijnen vollen en gewoonelijcken aftreck niet en heeft, verdrincken . Hij verzoekt de schepenen, Engel Jansis te verplichten om gemelde gote wegh te nemen, die molen van onder doen te drayen, de beecke haere behoorlijcke diepde te geven en hem een boete op te leggen . (45)
In 1840 had de molen tijdens de zomer niet voldoende water om het bovenslagrad draaiende te houden, waardoor zij drie maanden per jaar droog stond . (46)

‘Oktober 1967’. Toen was de molen van Mettekoven nog niet aangesloten op de waterleiding. Tuur Loix broer van de eigenaar van de molen kwam met zijn karretje met kruiken thuis water halen. De foto werd genomen onder het poorthuis van de hoeve van mijn ouders waar momenteel de oprit van Mondevino ligt. De kleine jongen is mijn neefje Frank Martens. Alzo schrijft Guy Vandevoordt


In 1844 wordt Egidius Raymaeckers, notaris te Klein-Gelmen, als eigenaar van de molen vermeld, in 1846 zijn erfgenamen en in 1854 Pieter Raymaeckers, voorzitter van de rechtbank te Tongeren . In 1878 is wed. Carolus Jacques-Lejeune uit Borgworm eigenaarster van de molen en in 1899 Camille Jacques-Fraipont, rechter te Luik . In 1912 wordt de molen vergroot tot een water-en benzinegraanmolen . In 1925 zijn de kinderen van Camille Jacques-Fraipont eigenaar, in 1944 Marie Jacques, zonder beroep te Etterbeek, en in 1949 Armand Renier- Jacques, ingenieur aldaar .

In 1956 wordt de molen gekocht door Egidius Loix-Princen, handelaar te Groot-Gelmen en daarna door Guillaume Noppen-Loix.

De huidige eigenaars zijn Dirk en Ilse Dewaelheyns-Decosemaeker, zij baten er een dressuurstal, annex paardenpension uit.
 In september 1968 werd het molenrad helaas verwijderd en het molenhuis gerestaureerd en ingericht als woonhuis .

(1) Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, XV ( 1881), 314 .
(2) R.A.H. : Gelinden, rolreg. 32, fol. 196 v° .
(3) Rolreg. 21, fol. 46 v° en 161 v° .
(4) Ibidem, fol.106 v° .
(5) Ibidem, fol. 145 v° .
(6) Ibidem, fol. 153 v° .
(7) Rolreg. 24, fol. 16 v° en 23 v°.
(8) Ibidem, fol. 86. In 1542 was Willem Steechmans pachter van de molen van Klein-Gelmen, waarvan Jan van Hamel eigenaar was ( ibidem, fol. 107 ) .
(9) Rolreg. 25, fol. 175 v° en rolreg. 26, fol. 17.
(10) Rolreg. 26, fol. 159 v°.
(11) Ibidem fol. 220 en 223 v° en rolreg. 27, fol. 12 v° en 75.
(12) Rolreg. 27, fol. 96 v° en 125 v° . (13) Ibidem, fol. 151 v°. Peter Duymps was in 1559 molenaar te Klein -Gelmen, waar hij woonde, doch zegde in 1560 zijn pacht aan jouffr. Van Hamel, eigenaarster van de molen , op ( ibidem, fol. 186, 199, 201 v° en 237 ) .
(14) Ibidem, fol. 338 en 371 .
(15) Gichtreg. 2, fol. 26.
(16) Gichtreg. 3, fol. 14 .
(17) Rolreg. 31, fol. 121, rolreg. 32, fol. 24 v°, 40, 123 en 184 v°. Gichtreg. 4, fol. 13 v° en gichtreg. 5, fol. 4.
(18) R.A.H. : Gelinden, parochiereg. 2, fol. 68.
(19) Rolreg. 32, fol. 24 v°.
(20) Ibidem, fol. 123.
(21) Gichtreg. 5, fol. 4.
(22) Ibidem, fol. 44 v° .
(23) Rolreg. 33, fol. 174 v° .
(24) Ibidem, fol. 236 v° en 239 v° .
(25) Er bestonden verschillende soorten voeten . Een voet is ca. 30 cm .
(26) Pegel = peil, hoogtemerk van de waterstand .
(27) Ijseren bode = gerechtsbode. Hij werd aldus genoemd omdat hij de bevoegdheid had misdadigers in de ijzers of boeien te slaan .
(28) Rolreg. 34, fol. 272 v° – 273 .
(29) Rolreg. 35, fol. 41 v° .
(30) Rolreg. 37, fol. 76 .
(31) Rolreg. 36, fol. 367 v°.
(32) Rolreg. 37, fol. 47 v°.
(33) Rolreg. 39, fol. 33, 123 v° en 136 . Van 1645 tot 1648 was Frans Robijns pachter van de molen te Overbreok o/ Gelinden ( gichtreg. 8, fol. 34 ).
(34) Vanaf nu wordt een breedte van acht voeten vereist, voorheen slechts zes voeten .
(35) Rolreg. 39, fol. 229 – 231.
(36) Gichtreg. 8, fol. 35 v° .
(37) Rolreg. 42, fol. 24 – 25 .
(38) Ibidem, fol. 123 v° en 160 .
(39) Ibidem, fol. 248 .
(40) Rolreg. 43, fol. 120 v° . Henric Vanval was tevens pachter van de molen van Overbroek ( Gelinden), toebehorende aan de graaf van Heers .
(41) Gichtreg. 9, fol. 115 r° en v° .
(42) Rolreg. 46, fol. 169 .
(43) Rolreg. 48, fol. 225 v° .
(44) Ibidem, fol. 226 – 228 v°.
(45) Rolreg. 49, fol. 106 v°.
(46) Kerkarchief van Gelinden : Registrum anniversariorum ac proventuum pastoratus 1735 – 1782, fol. 78 v°.
(47) Rolreg. 54, fol. 75 v° en 181 v°.
(48) Ibidem, fol. 181 v° – 182 r°.
(49) Molens in Sint-Truiden-Gingelom-Borgloon . Uitgaven van het Documentatiecentrum te Sint-Truiden
.

Met dank aan Guy Vandevoordt voor de foto van Loix


Lambert Barée

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *