Het landelijke Mettekoven
Het landelijke Mettekoven met zijn iets meer dan 200 inwoners is een van die tientallen Haspengouwse dorpjes die in 1970, toen de eerste fusies van gemeenten werden doorgevoerd, hun zelfstandigheid verloren hebben en door grotere entiteiten werden opgeslorpt. Mettekoven, dat thans een deelgemeente is van Heers, bezat reeds zeer vroeg een eigen kerk, toegewijd aan de H. Petrus. Het patronaats- of begevingsrecht, m.a.w. het recht om de pastoor aan te stellen, was in handen van drie geestelijke hoogwaardigheidsbekleders, nl. de abt van de Luikse Sint-Laurensabdij, de abdis van Herkenrode bij Hasselt en de prior van het Sint-Mathiashospitaal te Luik. Toen dit gasthuis werd ingelijfd bij het seminarie, was het de president van deze inrichting die samen met de twee andere het begevingsrecht uitoefende. Dezelfde drie instellingen waren er ook de voornaamste grondeigenaars.
De naam Mettekoven is niets anders dan Martinshoef of Martenshof, in het Latijn «Martini curtis» en «Martincourt» in het Frans, of kortweg de hoeve van Martin. Oorspronkelijk was er dus slechts één boeren- of landbouwbedrijf dat toebehoorde aan een zekere Martin of liever aan een kerkelijke instelling, toegewijd aan Sint-Martinus. Immers, de collegiale kerk van Sint-Maarten te Luik bezet te Mettekoven 23 bunder grond en verschillende grondrenten, waarvoor zij zelfs een laat- of cijnshof had opgericht. Deze bezittingen waren haar geschonken door Guillaume de Noville en dit reeds tussen 1155 en 1164. De abdij van Sint-Laurens bezat 27 bunder, een cijnshof en 1/3 van de tienden, alles vermoedelijk gekregen ca. 1034 van bisschop Reginard. De abdij van Herkenrode bezat 1/6 van de tienden en slechts enkele bunders grond, maar de grootste eigenaar was het hospitaal van Sint-Mathias te Luik met niet minder dan 100 bunders. Meer dan waarschijnlijk was het een gift van de stichter. Gauthier de Caverchin, deken van het Sint-Lambertuskapittel van Luik, die overleed op 12 november 1207. Mettekoven was echter geen echte heerlijkheid van deze instellingen, want het was de prins-bisschop van Luik, in zijn funktie van graaf van Loon, die de meieren de zeven schepenen of rechters en de secretaris van het schepenhof van Mettekoven aanstelde. Hun bevoegdheid strekte zich ook uit over Gelinden, Gelmen en Engelmanshoven; in hoger beroep ging men naar het hof van Vliermaal, het oppergerecht van het graafschap Loon.
Een der oudste stammen van Mettekoven is het schepengeslacht Bartholeyns, waarvan men takken aantreft te Gelmen en te Hoepertingen. Omdat in het graafschap Loon het eerstgeboorterecht van kracht was. hetgeen inhield dat de hoofdhoeve met zijn erven overging op de oudste zoon, kon de oudste tak van de Bartholeynsen zich eeuwenlang te Mettekoven handhaven. De oudste vermelding is die van een zekere Johan gezegd Berteleen, die op 14 maart 1360 voor een termijn van 18 jaar alle gronden van het Sint-Maartenskapittel van Luik in gebruik nam. In 1576 was Jan Bartholeyns, zoon van Walter en Marie Vandenborne uit Heers, secretaris van de laatbanken. Tijdens de oorlogen van het einde van de 16e eeuw werd zijn hoeve belast met 10 gulden en zijn 24 bunders grond met één mudde tarwe, dit om de militaire lasten te kunnen dragen. Vermelden we nog Leonard Bartholeyns (1680-1758), die gehuwd was met Gertrudis Quaetperts uit Hoepertingen en met wie hij tien kinderen had. Hij was meier van Mettekoven en schepen van de justities van Heers. Horpmaal en Gelinden en werd in die hoedanigheid opgevolgd door zijn zoon Arnold-Kwinten (1711-1778), die in 1752 huwde met Anne-Marie Bellefroid uit Kuttekoven. Het familiewapen Bartholeyns toont ons «in zilver een gouden dwarsbalk, beladen met drie rode lelies en vergezeld boven van vier of vijf en onder van vijf klokjes van vair, geplaatst 3-2».
Het nog bewaarde archief van Mettekoven is niet zo rijk, maar biedt toch heel wat stof voor een familiekundige en mogelijk ook voor een plaatselijke geschiedschrijver. De parochieregisters beginnen slechts in 1685, want in 1685 onder pastoor Guillaume Schaefs (t 1715) werd het dorp door soldaten bezet en deze namen bij hun aftocht alle registers met de dopen, de huwelijken en overlijdens mee. Van de vroegere laathoven worden voor de periode 1561 tot 1795 nog vijf nummers bewaard. Wat tenslotte de schepenregisters betreft moeten we verwijzen naar de registers van Gelinden (1514-1793), van Klein-Gelmen (1637-1794) en van Groot-Gelmen (1471-1795). De voornaamste zijn die van Gelinden (71 nummers), want daar zetelde de schepenbank die ook bevoegd was over Mettekoven.
Bron: Limburgse gemeenten en hun achtergrond door Francis Goole en Piet Severijns.
Hbvl 2-3 maart 1979
Vanschoonwinkel Georges juli 2014