Hoe was het vroeger (koets – fiets)

Hoe was het vroeger?

Het ligt in de aard van de mensen, dat ze steeds beter willen, steeds verder, steeds sneller. Een belangrijke vooruitgang werd mogelijk gemaakt door de uitvinding van het wiel. De verdienste daarvan werd toegekend aan de mythische Daedalus, architect en kunstenaar, die voor koning Minos van Kreta het labyrint bouwde. (Daarin werd hij later opgesloten maar hij kon er met zijn zoon Icarus uit ontsnappen, toen hij zich vleugels had gemaakt. De ontsnapping liep echter ongelukkig af. Toen de zoon zich al spelend te hoog waagde, te dicht bij de zon, smolt de was die de veren samenhield en Icarus stortte in zee. Die zee wordt sindsdien de Icarische Zee genoemd. Onder andere Breughel schilderde dat tafereel, de val van Icarus)

Paard en koets
Zeker voor verre reizen, bijv. een Roomse reis, maar ook om in de eigen streek rond te toeren, werden rijpaarden gebruikt – andere paarden dan de trekpaarden.
Ook waren er koetsen. Sommige volgden en geregeld traject, bijv. de postkoets of de diligence, een gesloten rijtuig om poststukken maar ook reizigers ter plaatse te brengen. Dat gebruik gaf ontstaan aan de afspanningen: hotel voor de reiziger, stal voor de paarden, die daar ook konden gewisseld worden.
Een karos was een wagen voor plechtigheden, voor vorsten. Welstellende boeren hadden ook meestal een koets, waarmee ze uitreden op familiebezoek, naar een begrafenis, naar de markt, om een toertje te maken. Ik herinner me nog, hoe boer Timmermans, ook onze burgemeester, ons af en toe een koets met man en paard leende, om naar de kermis te gaan bij mijn grootouders. De kleinsten mochten zo met moeder mee in de koets, de groteren gingen te voet met vader.

De fiets
Techniek gaat steeds vooruit. Een kleine 150 jaar geleden was er een belangrijke doorbraak : de fiets of velo. De volledige naam is ‘velocipède’: dat woord is gevormd uit ‘velox’ = snel en ‘pes’ = voet, dus ‘met snelle voet’. De fiets werd een populair vervoermiddel, maar het duurde wel een tijd voor het zo ver was.
Er leven nog historische verhalen over de vroegste periode, over heldendaden van coureurs. Ik vertel één voorval, dat zich afspeelde in de Ronde van Frankrijk van 1913, dus 100 jaar geleden. Een fameuze bergrit werd gereden op 9 juli. Twee renners, Christophe, een Fransman en Thijs, een Belg, bereikten met minuten voorsprong de top van de Aubisque. Ze moesten te voet over de top, want de weg was onberijdbaar. Op de volgende col, de Tourmalet, sloeg het noodlot toe voor Christophe. In de afzink viel hij en brak de vork van zijn voorwiel. Hij moest zijn fiets herstellen, de vork smeden, maar hoe en waar? Hulp van derden was reglementair verboden. Hij daalde te voet de Tourmalet af, 14 km, vond een smidse en smeedde persoonlijk de vork. Hij kon weer verder. Er wachtten hem nog twee cols. Hij bereikte de meet met 4 uur achterstand op Thijs, die dat jaar de Tour zou winnen. Maar de krachttoer van Christophe bleef beter bekend dan de overwinning van Thijs.

Ik wil u ook herinneren aan twee lange koersen: Parijs-Brest-Parijs (1200 km) en Bordeaux-Parijs (600 km) De specialist van die laatste koers was Herman Van Springel. Ik meen dat hij zeven maal won.

Fiets en uitrusting wogen +  20 kg : etensvoorraad voor de hele rit, reservebanden, regenjasje, schroevendraaier, fietspomp … Een schroevendraaier was nodig als men een nieuwe band moest opleggen, want het wiel moest uit het kader gehaald worden. Bij zware beklimmingen keerde men het wiel: aan beide zijden stond een kamwiel, één met normaal verzet en één met klein verzet, maar de ketting versprong niet, het wiel moest gedraaid worden.

De fiets werd populair, maar het bezit was niet algemeen. Vader had een fiets, die wij ook gebruikten. Als kind bezaten we een driewielertje, in onze latere kinderjaren kregen we van Heeroom zijn afgedankte fiets. Er waren weinig vrouwen die fietsten. Van 12 vrouwen in onze familie, moeder en 11 tantes, waren er maar 2 die fietsten.

Er kwamen 2 dokters in het dorp, de ene legde zijn ronde door verscheidene dorpen per fiets af en de andere te voet. Op een vlugge interventie moest ge niet rekenen. Eerst moest ge te weten komen waar de dokter was en hem dan daar gaan zoeken, want ook telefoons waren nog een rariteit. Een vroedvrouw bijhalen was even lastig. Dat was ook bij mijn geboorte het geval: toen zij opgeroepen was en thuis aankwam, was ik er al. Een buurvrouw heeft me later herhaaldelijk verteld: “Ik heb u opgevangen in een blauwe handdoek”.

Nog een kleine anekdote. Een platte band verliest lucht door een klein gaatje, wil men hem lappen, dan trekt men de opgepompte band door een kom met water en waar de luchtbelletjes ontsnappen, daar is het gaatje. Een groep met fietsers had geen kom met water bij de hand, maar ze stonden bij een kerk en vonden de oplossing voor hun probleem in het gevulde wijwatervat.


Emiel Lavigne maart 2016 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *