Guillaume Henckaerts, pachter van de kasteelhoeve van Veulen (1799-1854)
Guillaume Henckaerts werd op 10 februari 1775 te Kortessem geboren als zoon van Machiel Henckaerts en Maria Aldegondis André. Hij huwde met Anna Gertrudis Streignaert uit Velm.
De zware pachtvoorwaarden
In 1799 kreeg hij op 24-jarige leeftijd reeds, de kasteelhoeve van Veulen in pacht van François-Joseph, graaf van Mercy-Argenteau, de toenmalige heer van Veulen. De bail werd opgemaakt voor 6 jaar en daarna hernieuwd.
In 1809 verkocht François-Joseph de Mercy-Argenteau het kasteelgoed van Veulen aan ridder Joseph-André de Donnea van Luik.
In 1824 kreeg hij van de heer Joseph-André de Donnea ook de graanmolen van Wijngaerde te Gutschoven in pacht, nadat de vorige pachter deze in verwaarloosde staat had achtergelaten
Guillaume Henckaerts genoot aanzien in het dorp. Hij was er gemeenteraadslid en penningmeester van de kerkfabriek en de Commissie van Openbare Onderstand.
Na het beëindigen van de bail vernieuwde de nieuwe heer in 1812 het pachtcontract voor 9 jaar.
De pachtvoorwaarden waren echter niet mals.
Hij betaalde jaarlijks 2600 gulden pacht en moest daarnaast eveneens de grondbelasting betalen. Hij stond in voor het herstellen van het dak van de hoeve. Hij moest de kasteelbrouwerij onderhouden en het nodige bier brouwen voor de heer.
Deze reserveerde zich bovendien telken jare, de eerste of tweede snede van 5, grote roeden klaverveld volgens keuze van de heer, benevens al het stro dat hij voor zijn paardenstal nodig had. Zo lang de bail duurde, mocht de pachter geen land van iemand anders, in pacht nemen of bewerken.
Alle karrenvrachten die de heer van hem verlangde, moest hij gratis voor hem verrichten. Slechts de bascule- of barierrechten zou hij hem vergoeden. Een van zijn paarden moest de pachter steeds ter beschikking van de heer houden, daarnaast ook twee paarden om voor
diens wagen te spannen telkens hij zulks wenste. Om brand te voorkomen, mocht er op de hoeve niet gerookt worden en licht mocht slechts in een gesloten lantaarn gedragen worden; tweemaal per jaar moesten de schoorstenen geveegd worden. Op elke overtreding hiervan stond 10 gulden boete. Het vierde deel van alle fruit, dat zich in weiden en boomgaarden bevond, was voor de heer, en deze mocht bovendien alle groenten uit de tuin halen die hij voor zijn gezin nodig had. Alle hoornbeesten moesten buikriemen dragen teneinde de bomen niet te beschadigen.
Verder moest de pachter goede boter, verse eieren en pluimvee aan zijn meester leveren tegen matige prijs.
Indien de oogst echter tengevolge van oorlog of hagelslag, voor meer dan een derde zou mislukken, dan stond de heer een evenredige korting toe op de pachtprijs. Tenslotte heeft de heer het recht om naar believen land te ruilen of te verkopen.
Ondanks deze strenge voorwaarden werd de pacht regelmatig vernieuwd.
Zijn dagboek
Van 1799 tot 1854, behield Guillaume Henckaerts de kasteelhoeve in pacht en werkte er met noeste ijver. Met veel methode beheerde, hij land en hoeve. Hij hield er een merkwaardig dagboek bij, verlucht met pentekeningen, waarin hij gedurende de periode van 1799 tot l851 elk jaar zijn landbouwwederwaardigheden neerschreef. (De laatste drie jaar schreef hij niets meer op) Regelmatig schreef hij, hoeveel koren, tarwe, haver, gerst, hooi, klaver, erwten en bonen elk stuk land, waarvan hij de grootte en de ligging telkens aangeeft, ieder jaar opbracht. Hij deelt de zaaitijd mede, de dag waarop het maaien begon, en de dag waarop de eerste en de laatste wagen van elk soort werd ingereden. Hij zegt waar het graan geborgen werd, waartoe het diende (om te dorsen of als veevoeder) en hoeveel schoven er in de mijt gingen. Soms vermeldt hij ook de prijs waaraan hij het graan verkocht.
Zijn dagboek is echter geen louter opsomming van saaie statistieken. Het boekje sprankelt van leven.
Is de oogst beneden de verwachtingen gebleven, dan geeft hij de oorzaak aan: oorlog of ongunstig weder. Lukte hij echter bovenmate goed, dan vergeet hij niet zijn Schepper voor die gunst te danken. Hierna citeren we enkele jaren:
1803. – Dit jaer sijn stallen, schuer en remiesen vol graenen geweest, daerenboven nogh een meijt van 1000 schoven gemaakt. Gelooft en dank sij Jesus Christus. Amen.
1805. – September den 9sten hebben wij ons laetste koren ingevaeren en bijna altemael geschoten door de gedurige regens, en nogtans het heel jaer bijna goed brood gegeeten. God sij gedankt.
1807. – Dit jaer is koren en terf seer droog. Het leste ingevaeren de 6″” augusty. Augusty den 28sten is den oogst suijver gedaen geweest en alles seer droog ingevaeren.
1809. – Dit jaer is den abondansten oogst geweest die oijt mensch te Veulen gesien heeft, maer het somergraen is bijna altemael geschooten en heel nat ingevaeren.
1811. – Den 20sten mey hebben tusschen 8 en 9 bonder koren van den haggelslag totaellijk verdorven gehad. Is dat het moest sijn, men sou van den 3en july wel konnen koren sigten om de regens en groote avancementen van de graenen. Koren op den wijngaerdberg afgesigt om de bedorvenhijd den 20sten mey. Op de Colmin die niets weerd is: 2298 schoven. Nog geen dertigh vat gedorsen van de heele Colmin.
1816. – Het vat koren is weerd 10 schillingen en is verkogt dit jaer tot 18 schillingen. De terf verkoopt sig tot 15 à 16 schillingen het vat truyer maete. De terf heeft sig verkogt ad 26 schillingen dit jaer truyer maet (6). Dit jaer is het den miserabelster oogst geweest om dat de wegen onbekwaem sijn geweest om vaeren. 12sten October ons leste haver gesigt en den 17sten dito de leste ingevaren, De slekken eeten alle gezayt’ af.
1818;: – Den oogst is dit jaer geeyndigt en dat universeelijck van alle soorten ,van graen door de groote droogtens den 23 augusty.
1819. Van halven mey heeft het koren beginnen te bloeyen en half july ingevaeren.
1826. – Haver op de 2 bonder agter de weyde gesayt den 7 maert, Een 3e verslagen. Verslagen 42 bonder haver en 5 bonder vurring. Omdat alles verslagen is geweest, geve aen. de werklieden elfden schove.
Pastoor Scheyers van Gelinden en Jacques-Marie-Alexis de Donnea schrijben beiden over het rampjaar 1826. Dikke hagelstenen hebben de oogst verwoest. In het veld werden zelfs dode konijnen en patrijzen aangetroffen aldus de pastoor.
1839. – Haver verslagen van hagel 10 augusty.
1842. – Augusty 19 is den oogst heel ingevaeren bij na sonder eens geregent te hebben. Is seer goed en abondant geweest in ’t vat. Daerenboven het beste brood gegeeten dat men in veel jaeren gehad heeft. Vat koren tot 5 frs en terf tot vijf à 6 fràncs.
1845. – Vu les pommes de terre en belle apparence en août et le ‘Ier septembre pourries en terre en grande partie.
Toen op het gunstig jaar 1809, waarin men de overvloedigste oogst kon inschuren die men sinds mensengeheugenis gezien had, het ramp jaar 1811 volgde, had men een niet alledaags hemelverschijnsel waargenomen: een komeet, hetgeen doorgaans als een voorteken van een nakende ramp beschouwd werd. Boer Henckaerts had deze ster ook gezien, en toen er dat zelfde jaar een groot deel van zijn oogst door hagel verwoest werd, maakte hij in zijn dagboek melding van deze ramp en, tekende met zijn pen een komeet erbij met de woorden: “Dit is de sterre met den steert oft comete die dit jaer te sien is geweest”
Voor het meten van land bezat hij zijn eigen methode:
Om thien roeden hebbe van mijn treeden 52 in de breedte en in de lengte 88. Om drij roeden pooten heb gemeten vijf ketels en 8 voeten lang en drij breed. Deze maat noteerde hij achter in zijn dagboek zodat hij er zich in voorkomende gevallen van kon bedienen.
Hij geeft de lijst van zijn paarden, elk met zijn eigen naam en het jaar waarop het ter wereld kwam. Kwam er een nieuw veulen bij, dan werd dit voorval met trots vermeld. Zo bijv. in
1819 – Een bruyn merrie veulen, jong van Depener, oud 5 jaer, haer eerste veulen.
1824 – Een grijs hengst veulen met een spatbeen den 18 february van ons grijs Nesken.
Een bruyn merrie veulen van de dikke van Oreye geveult den 12 april.
Een bruyn merrie veulen van de swerte merrie van Depenere den 20 april.
Soms worden de stamouders beiden vermeld:
1828. – Een merrie veulen van Nesken den 1 april van den hengst van V’ordt.
Een indrukwekkend aantal schapen hield hij er op na. Hij geeft bijzonderheden over het scheren en de wol:
In ’t jaer 1805 betaelt aen de scheerders 91 st. voor 155 schaepen 28 lammeren. Waeruyt 149 rooven verkogt ad 12 schillingen den roof, bedraegt de somme van 818 gulden mits vier par cent in te geven.
In ’t jaer 1806 verkogt die wolle aen eenen Diestenaer 261/2 ’t pond.
In ’t jaer 1807 aen die van Luyk ad 17 st. ’t pond en vier par cent ingegeven.
De Franse Revolutie
Ook de politieke gebeurtenissen gingen niet aan hem voorbij. De Fransen droeg hij niet in het hart en hij laat dit door enkele rake pentekeningen in zijn dagboek merken
In 1799, het jaar waarin hij zijn dagboek begint, had de kerkvervolging een kritiek punt bereikt. Hij was getuige geweest van de inbeslagneming van de kerkelijke goederen, het sluiten van de kerken, het weghalen van klokken en torenkruisen, het verbannen van de priesters, de opheffing van de kloosters. Vooral het verdrijven van de monniken uit, de aloude, niet ver uit de buurt gelegen abdij van Sint-Trudo, de verkoop en afbraak van dit eerbiedwaardig gebouw, had hem in zijn diepchristelijk boerengemoed hevig geschokt. Op zijn eigen manier gaf. Hij lucht aan zijn verontwaardiging en maakte op de voorpagina van zijn dagboek een schets van de voormalige abdijkerk. De prent bezit geen artistieke pretentie maar in haar suggestief symbolisme verraadt ze duidelijk wat er omging in deze oerchristelijke boerenziel : Gewapend met een stevig houweel, beklimt een arbeider het leien dak van de toren. Twee sterke koorden zijn reeds aan het kruis bevestigd om dit naar beneden te halen. Roofvogels, azend op hun prooi, scheren. er om heen. Eén hunner (is het de adelaar van Napoleon?) houdt het kruis gekneld tussen zijn machtige klauwen, gereed om er mee weg te vliegen. Beneden op straat zit een, monnik geknield, de pelgrimsstaf in de hand, zo pas uit de abdij verjaagd, treurend om dit vandalenwerk. Zijn breedgerande hoed vóór hem op de grond, laat hij de rozenkrans door zijn vingers glijden, biddend om Gods barmhartigheid voor deze heiligschennende daad en om hulp in zijn ballingschap.
Het was dan ook een opluchting voor hem, toen hij in 1815 de Fransen voor goed zag vertrekken. Doch zou het onder het nieuwe bewind beter verlopen? Henckaerts vergenoegt er zich mee, het feit te vermelden:
Dit is het laeste jaer der fransche republiek geweest en hebben bijna den heelen winter volk gelogeert tot den 1500 juny sijn de. fransche totael verslagen geweest tot Waterloo en ’t land is overgegaen tot regering van de koning van Holland
Zijn nageslacht
Talent, noeste ijver en godsdienstzin van vader Henckaerts waarborgden voor. zijn kinderen een goede toekomst. Een zoon verkoos de priesterlijke staat en werd eerst kapelaan, daarna pastoor te Sint-Lambrechts Herk. Zijn dochter Sophie huwde met Christiaen Moers uit Veulen
en enkele jaren nadien vestigde zich het jonge paar te Gelinden op de Luiker steenweg. In 1847 stierf haar echtgenoot en Sophie hertrouwde in 1850 met Lambert Thëwis van Klein-Gelmen. Terwijl haar man zich met de boerderij bezig hield, hield Sophie, die de ondernemingsgeest van haar vader bezat, winkel en herberg.
In 1854, na gedurende 55 jaren de kasteelhoeve van Veulen beheerd en vier’ kasteelheren gediend te hebben, achtte Guillaume Henckaerts eindelijk het ogenblik aangebroken om op rust te gaan. Op 18 november van dat jaar gaf hij de hoeve over aan zijn zoon Maximilien, die evenals zijn vader lange jaren pachter bleef.
Guillaume Henckaerts ging inwonen bij zijn dochter Sophie te Gelinden, waar hij op 8 april 1861 stierf op de leeftijd van 86 jaar. Nadat zijn echtgenote Anna Gertrudis Streignart juist twee jaar te voren, op 7 april 1859, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had (85 jaar).
Volgens hun wens werden ze beiden begraven te Veulen.
Uit het oude land van Loon – J. Brouwers
Vanschoonwinkel Georges december 2011