In 1950 waaide scouting, de “be-skoeten” in de volksmond, over uit Sint-Truiden waar één van de dorpsjongens, begeesterd na het lezen van “Het land van de elektrische zon” van Lod. Lavki, was gaan aansluiten bij de St-Trudoscoutsgroep. Er werd in veulen gestart met een “losse patrouille” (kleine afdeling) afhankelijk van de groep in St-Truiden. Zo’n patrouille bestond uit zeven leden. weldra waren er in Veulen twee zulke patrouilles: de Zwaluwen en de Eekhoorns.
Vergaderingen, tochten en andere activiteiten werden elke zondagnamiddag gehouden, hinderlijk onderbroken door het lof waarvoor de pastoor de aanwezigheid eiste. Gemakkelijk ging het niet want de groep beschikte de eerste tijd niet over een lokaal en bij slecht weer lag alles noodgedwongen stil.
Pastoor Lambrechts van Gutschoven ontfermde zich voorlopig over de groep en verleende de Veulense scouts onderkomen in het zaaltje naast de pastorij te Gutschoven. Eindelijk vond de groep een lokaal boven op een ongebruikte hooizolder inde Kerkstraat. Toen het huis door nieuwe bewoners betrokken werd, stopte dezen de zolder vol stro. Weerom stond de groep in open lucht. De beneden lokalen der gemeenteschool lagen ongebruikt en de groep deed zijn aanvraag om daarover te mogen beschikken; met de speelplaats van de school erbij zou hier een ideale vergaderplaats gevonden zijn. De toenmalige burgemeester verschool zich echter achter officiële toelatingen die daarvoor zouden noodzakelijk zijn.
En de Veulense groep kwam van de regen in de drop. Na enkele jaren sudderen, activiteiten bij mooi weer en noodgedwongen stilliggen bij slecht weer, kreeg de Veulense groep een afgevaardigde leider uit St-Truiden toegewezen en trachtte de St-Truidense leiding in 1954 uit te wijken naar Heers waar een lokaal werd gevonden in de zustersschool.
Daar was eveneens jeugd om mee te helpen de groep meer leven in te blazen. Dit mislukte want de Veulenaren voelden er zich niet thuis en de Heerse dorpsjeugd bracht niet de verwachte aangroei. Dus terug naar de open lucht van Veulen.
In 1957 hervatten de veulenaren weer moed en namen alles in eigen handen zodat ze een zelfstandige groep werden onder de benaming “O.L.V-Half-oogstgroep”. Men kwam tot de sterkte van drie patrouilles. Tevens werd een welpenafdeling opgericht. De openluchtvergaderingen gingen door in het prachtige kader van het “Veulense bos” en bij slecht weer vergaderde men in een stal bij een der leiders thuis. De prachtige zomerkampen gingen door in Bokrijk, Gellik en Widooie. Er was zelfs een paaskamp in het park van de paters Assumptionisten te Zepperen. De ganse groep trok er te voet naartoe. Rugzakken en materieel werden op een ezelskarretje geladen. Dank zij de opbrengst van een “Vlaamse kermis” kon een eigen lokaal worden opgezet in de weide achter de pastorij waarbij de weide zelf als speelveld werd gebruikt. Het spel- en oefenterrein werd echter al vlug afgenomen door een nabij wonende boer die zijn varkens op de weide mocht laten grazen en dus met prikkeldraad alles afsloot tot op amper een meter achter het lokaal.
De scoutsbeweging was toen zo gestructureerd en geprogrammeerd dat de aalmoezenier de centrale figuur was, maar de dorpspastoor had het hiervoor te druk. Een priester van buiten de parochie was niet te vinden en trouwens ook niet graag gezien door de pastoor, zodat dit centrale element steeds maar bleef ontbreken terwijl stedelijke groepen gemakkelijker over een kapelaan of een collegeprofessor konden beschikken. Bovendien was op dat ogenblik het platteland nog niet rijp voor zulke jeugdbeweging zodat de scoutsgroep van Veulen het nadeel had een vijftiental jaren te vroeg te zijn geboren. Hij stierf bijgevolg de vroege dood in 1960. De opbrengst van lokaal en materieel werd overgemaakt aan het Beschermcomité voor Scoutisme in Limburg.
Bron: Veulen, een Haspengouws Kasteeldorp, een uitgave van de K.V.L.V.
Georges Vanschoonwinkel oktober 2023