Het verhaal van Jean-Marie Falla rondom de bietenraperie
Grootvader en vader
Théophile Falla, geboren in Walshoutem in 1874, was « ingénieur chimiste sucrier » van St Louis Waremme. Ik veronderstel, dat hij rond 1900 in Mechelen Bovelingen (Marlinne) reeds « chimist » was aan de fabriek. Mijn vader, Alfons, was ook in Walshoutem geboren in 1899, maar onze twee tantes (Alexandrine en Francine) werden beiden in Mechelen Bovelingen geboren. In de loop van de jaren ’20 werd grootvader benoemd als « chef » te Vissoul, terwijl vader als chimist in Wanze (Raffineries tirlemontoises, Siège de Wanze) werkte.
Toen ons moeder in 1929 stierf (vier kinderen : Théo, Jean-Marie, Henri en Monique), werden de twee oudsten bij de grootouders aan moeder’s kant geplaatst, in Maeseyck en de twee jongsten bij grootvader Falla in Vissoul. Uit medelijden voor de toestand van de familie, beslisten de « overheden » van Tienen, dat de twee Falla’s overgeplaatst zouden worden naar Mechelen Bovelingen Dit geschiedde midden 1929. Dus was vader chimist, met zijn vader als chef… en zo verlieten Théo en ik Maeseyck voor Mechelen Bovelingen
In September 29 moesten wij dan ook naar school. De eerste dag werden we op de speelplaats omringd door nieuwsgierige jongens, verwonderd dat wij geen « Mechels » praatten, maar eerder het Vlaams van Landen. Ook wilden ze niet geloven, dat ik nog geen zes jaar oud was. Maar na enkele weken waren we volledig « aangenomen ». Wij maakten kennis met de miserabele huisjes van « achter de kerk », met de familie Vanderbemden bijvoorbeeld, en de talrijke makkers die van de « nieuwe huizen » met ons mee naar school gingen (Schroyen, Stevens, Onkelinckx, Mignolet, Jef en Gielis Smolders, Knapen en vele anderen, zoals Roland en Léon Meyers, Josef Derwael, Jef Vandergeyten, Léon Paquot, Maurice, Jean en Hubert Van Eyck… Onze beste vriend was Rigo Renson. Die was voor niets bang en werd dus onze “beschermer”. De familie Renson-Huens telde vier kinderen : Lambert, Xavier, Rigo en Maria. Lambert en Rigo raakten gekwetst in de fabriek, maar daarover zal ik me niet uitbreiden. In 1930 vierde men het “Eeuwfeest”. Met de onderwijzers leerden wij met even veel geestdrift het vaderlandslied en de Vlaamse Leeuw zingen. Een grootse plechtigheid greep plaats voor het monument bij de school, met natuurlijk de aanwezigheid van de oud-strijders. Met de meesteres Bex zongen wij ook “Een aapje liep door bos en struiken”, “De leeuwerik”, enz. Er was maar een meisje op de gemeenteschool, Edgar Schoofs zijn zuster: de ouders wilden ze niet bij “de begijnen” plaatsen…
Wat de fabriek betreft… Voor ons, kinderen, was dat een betoverend schouwspel, bijzonder gedurende de « fabricatie », dus vanaf begin Oktober tot Sint Niklaas. Lange rijen wagens, soms vanaf zeven uur of vroeger, die zich uitstrekten tot bij Smolders. Eerste verrichting : het wegen van de wagens bieten. De « basculeur » kreeg dikwijls van de boeren drinkgeld…
Een anekdote… In het laboratorium, waar de chimist en de vertegenwoordiger van het boerensyndicaat het suikergehalte van de bieten maten, gebruikte men voor de trechters honderden filters, die vooraf op een wel bepaalde manier moesten geplooid worden. Dat was dikwijls ons « werk » (enkele dagen voor de fabricatie), en op zekere dag was Rigo Renson ons komen helpen. Na een paar uren van die saaie bezigheid , viel ons plots het idee in, dat wij toch iets verdienden… en wij vonden niets beter dan een deel van het « basculeurgeld » uit een “blikken doos” te nemen, en onmiddellijk bij Lommeke Meyers enkele « chocolat Jacques » te gaan kopen. Helaas, zoiets was zo buitengewoon (ofwel had Lommeke of zijn vrouw ons zien handelen) dat onze grootvader een uur later reeds op de hoogte was! Het geld moest terug, en wij kregen ervan…
Maar terug naar de bieten, waarvan de « tareurs » van iedere wagen een twintigtal kilo’s afhielden om het percentage aarde (tarra) vast te stellen. Sommige boeren laadden hun wagen op zulke manier, dat een redelijk zuiver deel van de lading zich op die plaats bevond, waar zij vooruitzagen, dat de « tareur » de staal zou opheffen, dat was ongeveer op een meter afstand van het achterste deel van de wagen (ik weet het zo goed omdat ik daarmee bij een boer geholpen heb, en het personeel van de raperie wist dat ook). En soms ontvingen de « tareurs » ook een fooitje… Dezelfde bieten die dus gewassen waren, dienden voor de “laboratoire”. Als de lege wagens terug kwamen van de « caniveau’s », werden ze nogmaals gewogen. De cijfers werden natuurlijk zorgvuldig opgeschreven. Nu, er was een « parade » of tegenmaatregel vanwege de verantwoordelijken van de raperie: voor de « campagne » werd op een wel bepaalde plaats van de weegbrugsevenaar (le fléau de la bascule) een steentje gelegd. Dat was noodzakelijk, want wanneer alles in Wanze afgerekend was (tonnen bieten, hectoliters sap, uitslag van de analysen enz.), moest het overeenstemmen. Hetzelfde gold voor de pulpen, die min of meer nat mochten zijn, wat men gemakkelijk kon regelen… Voor ons kinderen was het toetreden van de fabriek (zonder toezicht van een volwassene) streng verboden, maar wij hielden daar weinig rekening mee. Wij kenden alles van buiten, zelfs de geur van de verschillende plaatsen. De chaufferie, de « diffuseurs », de « coupe-racines » en de stoommachines waren door ons bijzonder gewaardeerd. De meeste mannen kenden ons en wanneer zij grootvader zagen aankomen, werden wij op tijd verwittigd, en wij waren vlug ergens anders. De stokers mochten tijdens hun werk roken : en zij leerden het ons…
Het bestendig personeel van een fabriek bedroeg: chef, boekhouder, chimist, mekanieker, meesterknecht (contremaître), een werkman en een nachtwaker. Als ik mij goed herinner waren er van Oktober tot begin December een honderdtal man tewerkgesteld, rekening gehouden met de noodzakelijke drie ploegen voor een deel van het personeel. De werving was eerder moeilijk en begon reeds in Juli. Er waren gevaarlijke posten bv. het openen van de « diffuseurs », iets spectaculair. De man moest sterk en koelbloedig zijn. Dag en nacht hoorde men bellen, fluiten, en bijzonder het gedaver van de vallende bieten en de stoommachines.
Het zwaarste werk was het ontladen van de bieten. Die mannen werden (zeer weinig) betaald, naargelang de ontladen hoeveelheden. Soms staakten zij om enkele centiemen meer te krijgen, moeilijke aangelegenheid voor de chef, die zich tussen hamer en aambeeld bevond en de twee standpunten begreep… De aanvoer van bieten gebeurde niet alleen met wagens maar ook langs de N.M Buurtspoorwegen. Er waren vijf “caniveau’s”
De fabriek moest permanent met bieten bevoorraad worden. Dat geschiedde langs de zogenoemde caniveau’s. Een pijnlijk werk, altijd buiten bij alle weer. De arbeider moest met een pik de houten platen opheffen om de bieten in een soort riool te lossen, van waar ze hydraulisch naar de wasplaats weggesleept werden. Hij droeg hoge laarzen en moest bereid zijn, zich snel terug te trekken, wanneer er soms een ton bieten naar beneden stortte. Hier schrijf ik het frans eenvoudig af…
Le lavoir est une grande auge métallique à double fond dans laquelle tourne lentement un arbre muni de bras disposés en hélice (sorte de vis d’Archimède), qui poussent les betteraves tombées d’une grande roue à godets, d’une extrémité à l’autre du bac. L’appareil est parcouru en sens inverse par un fort courant d’eau.
De arbeider van de wasplaats moest ervoor zorgen, dat de bieten regelmatig aankwamen, dus moest hij door een signaal de man van de caniveau verwittigen. Daarna werden de gewassen bieten langs een “bakkenhijsmachine” (élévateur à godets) naar een 15 meter hoger roltapijt gebracht, waar de “hydroépierreur-épailleur” ervoor zorgde, dat er geen stenen noch metalen voorwerpen in de coupe-racines terecht kwamen… wat een soort ramp zou geweest zijn. Dit was een handenarbeid die een grote oplettendheid. vergde. Het roltapijt gooide de zuivere bieten in de “coupe-racines”, een indrukwekkend toestel.
De “coupe-racines”: daar werden de bieten in fijne “cossetten” gesneden en dan, langs een soort toboggan naar een lege “diffuseur” gestuurd, alweer een verdiep lager. Die handelingen werden geregeld door de chef van de batterij “diffuseurs” (een twaalftal), dus telkens een diffuseur leeg was. Aan de coupe-racines was er ook een gespecialiseerde arbeider, belast met het slijpen van de messen. Wanneer de cossetten geen suiker meer bevatten, werd de diffuseur van onder geopend en de natte pulp opnieuw langs een hijsmachine naar boven gestuurd om er uitgeperst aan de boeren geleverd te worden.
Het sap dat uit de “diffuseur de tête” kwam, werd alternatief naar twee grote meetbakken gepompt, vanwaar het langs een pipeline naar Wanze gestuurd werd. Er bestond een tussenstation in Chapon-Seraing, daar de afstand Bovelingen-Wanze te groot was. Ik vergeet te zeggen, dat vooraleer het sap in de pipeline terecht kwam, het eerst naar de “bacs chauleurs” ging, teneinde door de kalk bederf te vermijden en het van een deel minerale onzuiverheden te bevrijden.
Er waren nog in de raperie een werkplaats, magazijnen, kalkhangaar, enz. De schouw was (of is?) 35 m. hoog. Onze grootpa is er ten minste tweemaal van binnen opgeklommen: eenmaal om er een radioantenne en een andere keer een lijnwaadtouw aan vast te binden. Grootvader had in 1930 een tiental fruitbomen geplant, waaronder perzikbomen. Tijdens ons tweede verblijf in Mechelen Bovelingen (1942-1955) zagen wij iedere avond op hetzelfde uur, in de zomer, een familie relmuizen langs die touw van uit die hoge schouw onze perziken komen proeven.
Het was zo aardig, dat niemand dit wilde beletten!
In de winter 1945 waren er stakingen (niet in de fabriek ditmaal) en wij stelden vast dat men bijna iedere nacht kolen (gruis) kwam stelen. Nu, ik was toen bij de Infanterieschool in Tervuren. En had thuis “thunderflashes”. Op zekere avond maakte ik mijn gezicht zwart en ging, ook zwart gekleed, midden in de 400 ton kolen zitten… Na een uur of zo kwamen twee mannen met een kruiwagen en een schop. Ik liet ze, onopgemerkt, de twee zakken vullen en wierp dan een thunderflash! Weg waren ze… zonder de kruiwagen en zonder kolen. Nooit heb ik geweten wie die mensen waren. Maar een paar dagen later kwam er een man in uniform van het “Onafhankelijkheidsfront” bij ons bellen: hij wou “mijn revolver” komen halen! Hij werd goed ontvangen: ik was lid geweest van het Geheim Leger (Jean Missotten en Jef Kindermans).
De caniveau’s waren natuurlijk voor ons een uitstekende maar verboden speelplaats . Wij kenden ze van buiten en konden langs die sombere “weg” zelfs in de gesloten fabriek binnen gaan. Om ons te verlichten, gebruikten we elektrische draad en “stekskes”. De grootvader zei meer dan eens tegen onze pa: “Uw kinderen zullen nooit twintig jaar worden”. De veldwachter kwam soms vertellen, dat hij ons op de hoogste takken van een “canada” betrapt had, maar had ons niet durven bang maken om een ongeluk te vermijden… Wij maakten ook “dammen” aan de beek en gingen in onze blote “zwemmen”, dit met een aantal bengels van het dorp.
In 1930 werd het vijftig jarig bestaan van de fabriek gevierd. Er was een lange stoet met onder andere een maquette van de fabriek: Jef Claesen, de mekanieker, zat erin en blies op een brandende olievod, zo kwam er rook uit de schouw… Allerlei zaken, die een kind niet vergeet. Na het overlijden van Théophile Falla moesten wij naar Hannêche verhuizen. En in 1942 kwamen wij terug… Maar dat is een andere historie.
De fabriek gebruikte kolossaal veel water, wat soms moeilijkheden veroorzaakte met de mulder van Overbroeck, die door gebrek aan water zijn watermolen moest stilleggen… Het vuile water werd natuurlijk niet terug in de beek gepompt, maar in de “décanteurs”, gevaarlijke plaatsen na de fabricatie, wanneer er slechts slijk overbleef, soms met een droge korst. Meer dan eens kwamen wij naar huis met slijk tot boven onze knieën… en welk slijk!
Jef Claesen besloot op een weekend de circus Bouglione te gaan bezoeken. Hij nam zijn fiets en weg was hij. Of hij dezelfde dag terug was, weet ik niet meer, maar het was wel mogelijk. Een pittig détail: die circus was in Antwerpen! Wie zou dat nu nog kunnen of willen?
In 1944, na de Bevrijding, vestigde een engelse sectie van de luchtafweer een luistertoestel op de “château d’eau” van de fabriek. Ze verwittigden (radioverbinding) een afweerbatterij van Halle-Boeienhoven wanneer er V1 opgespoord werden. Ze bleven daar tot maart 45, toen de laatste vliegende bommen over België vlogen.
Met kermis-fabriek mochten wij gratis op de “zwokken” en paardenmolen… Er was ook soms een wielerwedstrijd voor vrouwen: de aankomst vond rond de caniveau’s plaats. Ook een zonderlinge gebeurtenis!
Zij moesten een tiental keren rond de caniveau’s rijden.
Buiten de fabricatie had de chef ook zijn verplichte bezigheden: hij moest deel nemen aan een brede studie over “de verbetering van de suikerbiet”. Werd bestudeerd; de invloed van het klimaat op de bieten, de strijd tegen de parasieten, de beste datum voor het zaaien en het wieden, de beste meststoffen enz. Dit met de medewerking van de boeren. Ook hield hij zich bezig met de verkoop van bietenzaad (dat kwam van Duitsland, vooral van Quedlimburg), het uitdelen van meerdere tonnen suiker… In 1943 of 44 had vader een suikerdiefstal “toegelaten”… door de Weerstand, wat een enorm risico was, want de Gestapo werd onmiddellijk verwittigd, maar de rijkswacht was ook “medeplichtig” en er waren geen gevolgen!
Tot in de jaren ’30 bestond er een concurrentie tussen de suikerfabrieken en de chefs moesten trachten de boeren te stimuleren om “klant” te worden. Dit gaf aanleiding tot talrijke bezoeken en “pinten betalen” en was tenslotte weinig productief. Dus ontstond er een akkoord tussen de suikerfabrieken: de boeren moesten zich inschrijven bij de meest nabije fabriek.
De invloed van Napoléon (blocus continental) op de suikerindustrie is wel bekend, alsook het feit, dat tussen 1815 en 1830, de rietsuiker goedkoper werd dan de bietensuiker, dus een ongunstig verschijnsel…
Verklarende woordenlijst
Caniveau : geul
Decanteur : Decanteertoestel (m.betr.tot. vloeistoffen), door langzaam van het bezinksel afgieten
Thunderflashes: soort oefeningsgranaten die veel lawaai maken maar niet te gevaarlijk zijn
Relmuizen: knaagdier uit de familie van de slaapmuizen
Stekskes: lucifers
Coupe-racine: wortel snijmachine
Diffuseur de tête: hoofdverdeler
Toboggan: glijbaan
Chaufferie: ketelhuis
Bettraves: bieten
Jean-Marie Falla, een ex-Mechelaar