Kasteelpark van Heers

Kasteelpark van Heers

Beschrijving

Verwaarloosd en verwilderd, ongeveer 5 ha groot kasteelpark in landschappelijke stijl, aangelegd het eerste kwart van de 19de eeuw, gewijzigd midden die eeuw, deel van een kasteeldomein (circa 14 ha) van feodale oorsprong met neerhof-opperhofstructuur. Sterk verwaarloosde gebouwen, opklimmend tot einde 15de en begin 16de eeuw maar met oudere kern en latere wijzigingen. Door bronnen gevoede vijvers, boomgaarden, enkele mooie bomen, verbouwd laat 18de-eeuws tuinpaviljoen en kapel uit dezelfde periode, aan het einde van een volwassen beukendreef. Gevarieerd 19de-eeuws hekwerk.

Vierhonderd jaar oud, nauwelijks verstoord

De familie Desmaisières, die vandaag nog steeds eigenaar zijn van het kasteel, is slechts het vierde geslacht op deze plek, een belangrijk Loons leen dat in 1623 een graafschap werd. De eerste, reeds in 1034 vermelde heren van Heers, stierven uit bij de dood van Gerard van Heers in 1398. Door het huwelijk van zijn dochter Cecilia met Raes I van Rivieren in 1362, werden zij opgevolgd door deze familie, de bouwheren van het huidig kasteel. Na een eerste verwoesting in 1328, gevolgd door een wederopbouw, werd dit kasteel in 1466 in brand gestoken. Door toedoen van Raes II van Rivieren (†1477) en zijn echtgenote Pentecoste van Grevenbroek (†1509) werd het door het huidige kasteel vervangen. Maar ook hun nageslacht, onder meer Erardus Perseus (†1612) (natuurlijke zoon van Erard van Rivieren, †1582) en zijn neef Hendrik van Rivieren (1594-1656) drukten hun stempel op het kasteel en het neerhof. In de Sint-Martinuskerk van Heers is de grafsteen van Erardus Perseus en die van zijn echtgenote Antoinette van Crehin (†1613) bewaard, alsook de grafmonumenten van zijn vader Erard (†1582) en zijn broer Richard (†1613) van Rivieren en hun echtgenoten, respectievelijk Johanna (†1587) en Antonia van Merode (†1609). Twee koperen grafplaten van Gerard van Heers (†1398) en van zijn oom Jan van Heers (†1332) werden door de kerkfabriek verkocht en bevinden zich nu in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel.
In 1757 werd het goed voor 70.000 florijnen verkocht aan kanunnik Jan Herman de Stockhem, heer van Stevoort, Spalbeek en Berbroek (1705-1757). Hij liet Heers na aan zijn jongste broer baron Nicolas Erasmus de Stockhem (1723-1795) en diens zoon Charles François (1763-1839) erfde het nadien. Ook zij hebben hun sporen – en niet de minste – in Heers nagelaten, vooral in het interieur en in het park. In 1859 deed tenslotte via vrouwelijke lijn de familie Desmaisières haar intrede in het kasteel, met name toen Valérie de Wal (1831-1906), dochter van Eugénie de Stockhem (1797-1883) en van Charles Stanislas de Wal (1791-1872) in het huwelijk trad met Eugène Desmaisières (1823-1888). Hij was diplomaat, onder meer in Sint-Petersburg, Rome en Rio de Janeiro, en zoon van Leander A.J. Desmaisières (1794-1864), volksvertegenwoordiger, gewezen minister en oud-gouverneur van Oost-Vlaanderen. Eugène werd burgemeester van Heers, zetelde in de Provincieraad en verkreeg enkele maanden voor zijn dood de titel van burggraaf.
Ondanks een bewoningsgeschiedenis van meer dan 400 jaar, kende het kasteeldomein van Heers weinig ingrijpende veranderingen: men herkent vandaag nog de aanleg en structuur zoals die sedert minstens midden 17de eeuw bestonden; de huidige oppervlakte en het grondgebruik komen nagenoeg overeen met die van 1830 en 1844; het uitwendig voorkomen van het kasteel en van de kasteelboerderij gaan nog steeds terug tot de 16de- en 17de-eeuwse bouwperioden en na zichtbare en waardevolle aanpassingen aan veranderde leefpatronen in de 18de eeuw en een restauratie door Desmaisières in 1885 (‘dans le style de la construction primitive’ volgens de Annuaire des châteaux de Belgique), bleef de authentieke uitstraling grotendeels bestaan. Helaas is de onderhoudstoestand van park, kasteel en boerderij zeer bedenkelijk geworden – hun beschermd statuut kon dit niet verhelpen. De zware investering nodig om de bewaring van dit belangrijk en interessant erfgoed veilig te stellen, bezwaart en heeft vanzelfsprekend consequenties voor de bestemming; de kans dat er een einde komt aan de bewoning door één familie is reëel en vormt een bedreiging voor de hoge graad aan authenticiteit.

Een beeld van Heers in de 17 de eeuw

In het kasteel is een perceelsgewijze wandkaart van het graafschap Heers bewaard, die zoals in de legende staat vermeld, werd gemaakt op basis van opmetingen van landmeter Willem Roy uit Leuven in 1639-1640. De tekst is in het Nederlands, maar eindigt met een Latijnse voor-echt-verklaring “Id. quod attestor Guilhelmus Roij geometra Lovan: subsig. Ira martij 1641”. Het kasteel is er tweemaal figuratief voorgesteld, eerst uit het zuidwesten temidden van alle percelen van de heerlijkheid, en een tweede maal uit het zuidoosten, als inzetstuk in de linkerrand. Dit inzetstuk werd voor het eerst gepubliceerd in 1967 en werd overgenomen in het kastelenboek van 1976. Het is A° 1640 gedateerd in de deksteen van de halve cartouche die de vermelding draagt ‘Caste(el van) t’ graefs(chap) van H(eers) naer het le(ven) gheteeckent of syde zuydo(ost). De afbreking in de tekst, telkens in het midden van een letter, die de essentie van de boodschap niettemin begrijpbaar laat, moet gewild zijn, ook gezien de plaatsing van de cartouche aan de linkerkant (dus voldoende plaats voor volledigheid). Hoewel het document ons voor meer dan één raadsels stelt (de tekening van het water, het voor de 17de eeuw ongewoon perspectief dat tegelijk met de opstand ook het grondplan geeft, het schrift dat niet 17de-eeuws is, de globale orde en rechtlijnigheid van het geheel) is de informatie die het bevat allicht wel betrouwbaar. De kaart zou in de 19de eeuw kunnen getekend zijn met een origineel 17de-eeuws kaartboek voor ogen of ter vervanging van een in slechte staat verkerende originele wandkaart. Zou Charles Stanislas de Wal, die in het kasteel introuwde en als bibliofiel en tekenaar van tientallen kasteelzichten gekend staat, misschien de opdrachtgever zijn geweest van de kopie die stilistisch acceptabel is als product van de 19de eeuw?
De informatie die de kaart bevat, en die we niet in vraag stellen, verdient hier voldoende aandacht want voor de tuinkunstgeschiedenis én voor de geschiedenis van het kasteel is ze een leerrijk document. Men ziet er neer op het kasteel, het neerhof, de eilandtuin en de omringende boomgaarden. De opdrachtgever van het origineel zou Hendrik van Rivieren (1594-1656) zijn geweest. Hij was burgemeester van Luik en in 1623 verheven tot graaf van het Heilig Roomse rijk. Allicht bekroonde deze kaart het einde van de bouwcampagne van het kasteel en het neerhof, waarvan zijn voorvaders in de 15de en de 16de eeuw de aanzet hadden gegeven en hij de voltooiing realiseerde: de barokke daken van de noordwestelijke hoektoren en van de westelijke vleugel, het barokke nog bestaande geveltje in de noordoostelijke gevel van het kasteel zijn ongetwijfeld op zijn rekening te schrijven, en ook de zuidelijke stalvleugel met bouwjaar 1621 in de zuidergevel. de schuur moet door zijn voorgangers zijn aangevat, een gevelsteen met “Erardus Perseus a Rivis nae lijden verblijden Gonne bij godt 1584” kan in die zin worden geïnterpreteerd – en vermoedelijk door hem zijn voltooid, getuige het onvolledig geworden jaartal 16.5 in de schuurgevel. De schuur werd van noord naar zuid gebouwd, of tenminste de telmerken op de spantbenen zijn van noord naar zuid genummerd.
Het goed, omringd door boomgaarden, bezit in 1640 de voor die tijd obligate neerhof-opperhofstructuur. Een beekje voedt de kasteelgrachten, de hele site en ook de eilandtuin. Twee dreven, één uit het zuiden, één uit het oosten, leiden naar het eerste poortgebouw; ook vandaag ligt op deze plaats de toegang tot het domein, nu echter via een 19deeeuws inrijhek. De toegangspoort staat op een eiland, bestaande uit een vijfhoekig, ongeordend voorplein en een aangelegde, rechthoekige parterretuin. Het voorplein – vermoedelijk ook oefenveld te oordelen naar de constructie in de oostelijke hoek (misschien wel een ‘doelberg’ voor boogschieting) is aan de oost- en zuidzijde beveiligd door gekanteelde muren met twee hoektorens (de oostelijke eveneens gekanteeld) en wordt doorsneden door drie paden, die de drie looprichtingen aangeven. Het breedste pad eindigt bij een kleine omtuining (mogelijk een sas voor het vee), die de ophaalbrug van het tweede poortgebouw voorafgaat en de toegang is tot het kasteel, via het neerhof. Het tweede pad, voert over een brug met ophaalhek naar een kleinere tuin, onregelmatig van vorm. Onregelmatige plantenbedden, een groenprieeltje, een omtuind centraal pad en een poorthekje naar de boomgaard kenmerken deze kleine (moes)tuin op het ‘vasteland’. Ernaast ligt een over de gracht gebouwde duiventoren. Het smalste pad buigt af naar een hek in de haag van de grote parterretuin. De grote tuin op het eiland is omhaagd en heeft vier gelijkaardige groenprieeltjes in de hoeken en acht omhaagde, vierkante parterres, ieder beschaduwd door een in de buitenrand opgesteld boompje. Snoeivormen op de kruising van de dwarse tuinpaden en een centraal groen prieel begeleiden het hoofdpad naar het bakstenen paviljoen achteraan in de tuin. In de westelijke tuinmuur geeft een hek uit op de kasteelvijver (vertrekpunt voor bootjevaren?) en de uitsprong in de noordwestelijke hoek van de tuin vertoont een U-vormige muur (van een kweekkas, oranjerie of een bergplaats?) en daarnaast een hek naar de grote boomgaard die het kasteel omringt. Deze tuinaanleg is conform aan die op 17de-eeuwse schilderijen en gravures die het landleven, de lente of de prille liefde als thema hebben: in dienst van nut, sier én vermaak en met alle geijkte elementen. Slechts één typisch element ontbreekt, de bersauwen of loofgangen – houten constructies waarover men klimplanten leidde.
De gebouwen beantwoordden aan de in de feodaliteit gewortelde neerhof-opperhofopstelling: een ophaalbrug in het tweede poortgebouw leidt eerst naar het neerhof en vandaar naar een deels vaste, deels ophaalbare brug van het waterkasteel. Het poortgebouw is een complex geheel met het karakter van een voorburcht, waarin ook één der drie hoektorens van het neerhof is opgenomen; de twee andere staan op de hoeken van de westelijke schuurgevel. Vandaag staat op deze plek een veel eenvoudiger poortgebouw, dat uit het einde van de 17de eeuw dateert en bij een restauratie einde 19de eeuw werd ingekort. Ook de L-vormige stalvleugel en de schitterende schuur bestaan beiden nog steeds, al verloor de schuur haar zuidwestelijke toren. Vandaag zijn de ring- en slotgrachten gedempt en er valt in het kasteel een globale versobering te noteren van de toegang, de torens en de daken. De oorlogen van Louis XIV in de jaren 1676-1681 hadden het kasteel beschadigd en bij het daarop volgend herstel werden de verouderde defensieve bouwelementen weggelaten en werd een eerste aanpassing doorgevoerd aan de veranderde tijden.

Een versobering tijdens de achttiende eeuw

Met uitzondering van de eigenaardige bedaking boven de westelijke vleugel, was de architecturale versobering al een feit in 1740, toen Remacle Leloup zijn tekening van Heers maakte. De beschrijving in Les Délices du païs de Liége, waarvoor ze gemaakt werd, spreekt – vertaald – voor zich: “…De grootsheid en schittering van dit


kasteel gaan gepaard met vele voordelen: het ligt temidden van een ruime gracht vol water, met tuinen, boomgaarden, weiden en vijvers waarvan het heldere en klare water vele ongehoord dikke vissen voedt. De ringgracht zelf is omboord met een groot aantal mooie bomen, wat van de wegen schitterende wandelingen maakt. Eén van deze lanen strekt zich naar het oosten uit, richting platteland via een poort die verdedigd wordt door twee kleine torens in een gekanteelde muur. Een tweede gracht omringt de muren van het neerhof, dat zeer groot is en goed uitgerust in functie van de rijke oogst van de uitgestrekte en vruchtbare gronden die er van afhangen. Een coupure van deze gracht scheidt ze van het kasteel dat met het neerhof is verbonden door een derde brug naar de poort van een vierkante binnenkoer van wel 70 à 80 voet breed. Twee zijden van het binnenhof zijn omsloten door een ruime woonvleugel in L-vorm, waarvan de appartementen elk gelijkaardig kasteel in het Land van Luik overtreffen in oppervlakte, schikking en uitrusting. De dienstvertrekken doen dat zo mogelijk evenzeer, dankzij hun grootte en degelijkheid en door de elegantie van hun constructie en distributie. De beide andere zijden van de binnenkoer zijn gesloten door vleugels met een bogengalerij eveneens beantwoordend aan de regels van schoonheid en geschiktheid en ze zijn bekroond door drie kleine, symmetrisch geplaatste koepels als antwoord op de twee grote en zeer solide torens die de rest van het gebouw flankeren. Van uit deze hoge torens geniet men van het vergezicht over de velden met hun vruchtbare akkers en weiden, afgewisseld met dichte bosjes. De vlakte is ook doorsneden door een steenweg naar Brussel, die omzoomd als hij is door lijnrecht geplante bomen, er eerder uitziet als een wandeling dan als een openbare weg”.
Leloups tekening bevestigt de schildering van Roy, maar de beide poortgebouwen (dat van het neerhof en dat van het kasteel) werden erg vereenvoudigd. Ook wat de tuinaanleg betreft is de herkenning groot, vooral in het beboomde voorplein met zijn twee poortjes naar de tuinen aan de zuid- en noordkant. De oostelijke parterretuin werd uitgebreid naar de noordzijde, waar voorheen een boomgaard lag en waar zich vandaag het kasteelpark uitstrekt.
De Ferrariskaart (1774-75) is voor Heers erg nauwkeurig, bevestigt de gegevens van de iconografie en reveleert meer over de ligging en structuur van het domein. Het lag – en ligt nog steeds – ten noorden van zowel de dorpskerk als van de nieuwe steenweg naar Luik, die sedert 1717 de oude verbindingsweg door het dorp verving. De inplanting bij bronnen en in het moerassige gebied van de Heersebeek, een bijbeek van de Herk, verklaart de aanwezigheid van meerdere vijvers die samen met boomgaarden de omgeving van zuidoost tot zuidwest bepalen. De tuinen liggen, zoals bij Leloup, aan de noord- en oostzijde en de plattegronden van kasteel, neerhof en gracht zijn zoals in de 17de eeuw.
Een korte dreef loopt naar de zuidelijk gelegen dorpskerk en een langere vertrekt oostwaarts en splitst zich, bij de Kapel van de Houten Lieveheer om als simpele landweg verder te lopen in de richting van de oude weg naar Luik. Deze beide dreven waren er al in de 17de eeuw en de kapeldreef bestaat nog steeds. Ten tijde van Ferraris eindigt het kasteeldomein bij de grens met Veulen (Fologne) op een bosje dat het eindpunt vormt voor een centrale as, een kenmerk van de klassieke aanleg van die dagen. Deze as vertrekt bij het kasteel, is waarschijnlijk gericht op de erker met balkon in de noordelijke vleugel, volgt het middenpad in de parterretuin en eindigt als centraal bospad. Op een foto van 1968, toen het park nog werd onderhouden, is deze as, ook na de verlandschappelijking van het domein, duidelijk waarneembaar. In realiteit loopt hij niet haaks zoals bij Ferraris, maar schuin.
Philippe de Corswarem (1759-1839) kende het kasteel nog voor de wijziging in de aanleg. Op zijn tekening is het nog steeds een waterkasteel, – de hoektorens verloren echter al hun barokke bekroning – dat nu via een brug op hoge, houten poten rechtstreeks (niet langer via het neerhof ) verbonden is met de vroegere eilandtuin (niet zichtbaar op de tekening). Dat is al een uiting van veranderde tijden – net zoals de vele, hoge classicistische ramen zonder kruisen die volop licht binnenlaten –, teken zijn van een ander, gewijzigd levenspatroon. Deze verandering zal volledig voltrokken zijn als Charles Stanislas de Wal als bewoner van het kasteel zijn twee tekeningen van Heers in 1828 zal maken.

Weinig verstoord, wel anders in de 19 de eeuw

Op 4 april 1830 werden, zo noteerde landmeter eerste klasse A.J. Modave op de kadastrale verzamelkaart, de opmetingen voor de gemeente Heers beëindigd. Ook op het Primitieve kadasterplan is het kasteeldomein probleemloos herkenbaar en toch is er een fundamentele wijziging: de omgeving van het kasteel werd verlandschappelijkt. Het domein ligt tussen de Broekstraat (de huidige Vijverstraat, parallel met de beek) en de ‘weg van Looz naar Waremme’ (de huidige Nieuwesteenweg van Borgloon naar Borgworm). De plattegrond der gebouwen (kasteel: perceel nr. 274; neerhof: nr. 273; poortgebouw: nr. 275) is amper gewijzigd, maar de kasteelvijver en de neerhofgracht zijn grotendeels gedempt of tot een vijver gereduceerd (nr. 264) en de overige grachten en vijvers verloren hun strakke vormen voor golvende lijnen. De boomgaarden uit het ancien régime herkent men in de percelen nr. 270, 272 en 279. De parterretuinen werden vervangen door een aanleg in landschappelijke stijl, getuige de vorm en het grondgebruik van de percelen ten noorden en ten oosten van het kasteel: het voorplein (nr. 276) staat nu als lusttuin genoteerd en een brug over de aanpalende vijver (nr. 264) leidt naar een niet genummerd perceel dat vandaag een ruim grasveld is. Er zijn omringde vijvers (nr. 262, 260, 267), een lustbos (nr. 259 en 265) en een paviljoen (nr. 263) dat weliswaar verbouwd, vandaag nog bestaat. Het smal perceel lustbos (nr. 265) rond een blijkbaar omhaagd perceel (nr. 266), dat in de kadastrale legger als tuin is genoteerd, wijst eveneens op een landschappelijke hertekening. Verder zijn de percelen nr. 271 (de strook ten zuiden van het neerhof ) en nr. 280 als (nuts)tuin genoteerd.
Eigenaar van al deze percelen, inclusief het bakhuis (perceel nr. 278) en het hooiland (perceel nr. 268) tussen de twee grootste vijvers, die samen een schitterend, vroeg landschappelijk park moeten hebben gevormd, is volgens de kadastrale legger van 1844, baron Stanislas de Wal uit Brussel. Heers was het erfdeel van zijn echtgenote, Eugénie de Stockhem (1797-1883) waarmee hij in 1819 gehuwd was. Naast het kasteeldomein behoorden daartoe ook verschillende percelen bouwland, weide, schaapsweide en de kapel van de Houten Lieveheer (sectie B perceel 276), gelegen aan de overkant van de straat. In totaal telde het kasteeldomein toen een 70-tal ha, wat in 1920 zal oplopen tot ongeveer 121 ha.

Een nieuw interieur, een nieuwe tuinaanleg

Toch waren zij niet de opdrachtgevers voor de landschappelijke aanleg. Dat was waarschijnlijk Eugénies vader baron Charles François de Stockhem (1763-1839), burgemeester van Heers. De gravure van Madou gepubliceerd in 1825 en de twee tekeningen die de Wal zelf in 1828 van het kasteel maakte, tonen immers onmiskenbaar een landschappelijk park met populieren die niet ouder kunnen zijn dan 20 – 25 jaar. Toen Willem I voor zijn Verenigd Koninkrijk der Nederlanden notabelen zocht om over de nieuwe grondwet te stemmen, werd baron de Stockhem van Heers door zijn commissarissen gunstig geëvalueerd. In 1814 zo meldden ze, is hij “51 jaar en gehuwd, hij heeft twee kinderen en een jaarlijks inkomen van 20.000 florijnen, hij staat bekend om zijn goede principes, is eerlijk en wordt geacht”. Een jaar later luidt het dat hij “zacht is, geleerd en van een strenge rechtschapenheid. Hij wordt hooggeacht. Hij behoort tot de meest onderlegde edelmannen van het land en verenigt alle kwaliteiten in zich. Hij oordeelt juist en met gezond verstand” (niet hij maar zijn broer François Joseph, 1770-1845, werd benoemd en was van 1818 tot 1829 lid van de tweede kamer van de Staten Generaal, nadien lid van het Nationaal Congres en van 1831 tot 1835 senator; zie Beterams F.G.C. en de Biographie Nationale). Zijn vader baron Nicolas Erasme (1723-1795) de Stockhem moet het kasteel hebben hersteld. Toen ook moeten de kruisen uit de meeste ramen zijn gehaald en de steekboogvensters in de erker van de noordgevel zijn gestoken. Het aandeel van Charles François de Stockhem in de ‘modernisering’, zoals een notitie van 1897 het formuleert, moet niet gering zijn geweest. Hij liet de ophaalbrug afbreken en de kasteelgracht dempen, een modernisering die hij ongetwijfeld afrondde met de aanleg van een park in landschappelijke stijl. De nieuwe aankleding van de salons, door zijn vader aangevat moet hij verder hebben gezet en in empirestijl hebben voltooid. Een notitie in J. de Borchgrave d’Altena dateert de vernieuwing van het interieur in de jaren 1780-1790, maar 1770 is aannemelijker). Dezelfde auteur kenmerkte de stijl als een overgang tussen Louis XV en Louis XVI. De verfraaiing gebeurde niet enkel met stucwerk, want het kasteel bezat ook twee beeldhouwwerken in brons, gesigneerd door de Luikse beeldhouwer Guillaume Evrard, 1709-1793 (met dank aan notaris F. Aumann, die signaleert dat hij in de gang van het kasteel de aanwezigheid noteerde van twee bas-reliëfs met putti, gesigneerd “Evrard à Liège”).

Bas-Reliëfs van de hand van Guillaume Evrard


Het kasteel, bezit – we baseren ons op de Borchggrave – op het gelijkvloers twee salons met stucwerk en een grote zaal op de bovenverdieping, naast een mooie trap met smeedijzeren leuning, evenwichtig rocaillewerk, classicistische ornamenten en iets jongere decors in empirestijl. De eerste, groene salon heeft putti in medaillons, siervazen met bloemen, met linten geknoopte festoenen en op de muren zichten op tuinen en kastelen. In de tweede, grijze salon zijn de medaillons voorzien van antieke ruïnes, zuilen en portieken, arcaden en met groen begroeide hoofdgestellen, attributen verwijzend naar de Schone Kunsten en de Liefde. De supraporte van de grote zaal zijn versierd met attributen van de Muziek (hoorn, fluit, viool), van de Kosmografie (wereldbol, maansikkel, kompas, zeilschip) en van de Architectuur (plan, winkelhaak, kapiteel, hamer) en van de Schilderkunst (palet, penseel, passer, ezel). Aan een halfronde nis met faïence kachel op de smalle zijde, beantwoordt aan de overzijde een marmeren haard met op de schouwboezem de trofeeën van de

Tuinkunst in stucwerk: tuinbenodigdheden als spade, rakel, 2015-Kasteelpark-Heers-Stucwerk2gieter, snoeimes en in medaillons manden met fruit en groenten. Allicht beantwoordden deze uitgekozen disciplines aan de specifieke belangstellingssfeer van Nicolas Erasme de Stockhem. Interesse voor de wetenschappen, de schone kunsten én de tuinkunst hoorde einde 18de eeuw zeker tot de belangstellingsfeer van onderlegde, ontwikkelde en gefortuneerde edelmannen. Dat de Tuinkunst een voorname plaats in de iconografie van de salons inneemt, zal zeker niet toevallig zijn.
Tussen de 1828 gedateerde tekening van de Wal met de noordelijke gevel van het kasteel en de gepubliceerde gravure van Madou is er, op de figuur op de voorgrond na, geen verschil. Beide illustreren het belang van de vorm en de hoogte van de populieren in het park, als begeleiding van de al gesignaleerde zichtas, maar ook struiken, treurwilgen en coniferen spelen een rol in de aanleg. Coniferen stonden er ook bij het wandelpad dat aan de oostgevel vertrok, getuige de Wals tweede tekening. Die toont van op de straat, waar twee koehoedstertjes passeren, het kasteel in zijn park met op de voorgrond de resterende, als vijver herziene oude ringgracht. De brug op hoge poten van de Corswarems tekening, is verdwenen – de gracht bij het kasteel is immers gedempt – en in de plaats kwam een bordes met trap naar het wandelpad dat hier vertrekt: een mooie illustratie van een andere relatie tussen het kasteel, de bewoners en het park dan in de 17de eeuw.
Op 30 mei 1841 beschrijven de schatters van het kadaster het kasteel als “vast ingerigt, van een tamelijke oude schoone bouwkunde, samengesteld uit drie vleugels, gebouwen, wooning, koetshuis en stallingen die eene zeer groote vaste plaets uitmaken; twee schoone gevels naer de gemeente waerts en het veld, de onderste verdieping is samengesteld uit verscheidene zaelen, eetplaetsen, kabinetten en voorkamers, hebbende voor toegang drie gangen, drie trappen, waervan eenen tamelijken schoonen, leidende naer de eerste verdieping, alwaer men aenmerkt eenen schoonen ruimen zael, een groot getal vertrekken zeer welverdeeld, vereenigd alle de gemakken van het leven. De lusttoebehoorten zijn groot, veranderlijk en voordelig…”. Deze evaluatie, die verder ook de fraaie ligging niet onvermeld laat, verschilt nauwelijks van de appreciatie van een eeuw eerder.
De kadastrale mutaties noteren ook later in de 19de eeuw erg weinig veranderingen. In 1853 komt er een kleine uitbreiding op de grens met Veulen, ten koste van een drietal hoevetjes naast het lustbos (perceel nr. 258, plaatsnaam de Bagier, wat het bos is op de Ferrariskaart), en wordt er een weg ingepalmd. Meestal staat zo’n inname in verband met de zware landbouwcrisis van 1845-1850, toen veel kleine boeren hun goed moesten verkopen. Nadien moet ook de padenstructuur herwerkt zijn met ingewikkelder lussen eigen aan de late landschappelijke parkaanleg. De kaart van het Dépot de la guerre van 1871 bevestigt dit. Dat er ook een verjonging van de bomen gebeurde, toont een foto van rond de eeuwwisseling met de noordelijke zichtas. Dezelfde kaart geeft ook een goed beeld van de ligging, de uitgestrektheid en de aanleg van het kasteeldomein, dat op de gescheiden toegangen na weinig structurele veranderingen onderging. Men herkent de door kleurrijke struiken begeleide nieuwe, midden 19de-eeuwse lusvormige paden in het latere landschappelijk park, de talrijke vijvers, de grote in zes kwadranten verdeelde moestuin ten noordwesten van de gebouwen, de boomgaarden ten zuiden, het bosje op de grens met Veulen ten noorden en de oostwaartse dreef naar de “kapel van het kasteel”, die nog bestaat en op latere kaarten kapel van de Houten Lieveheer heet.
In 1882 registreert het kadaster in de beboste zone tussen de noordelijke vijver en het tuinperceel (nr. 266) een nu verdwenen T-vormig gebouwtje dat wellicht een paviljoen was gekombineerd met een ijskelder of misschien een badhuis. In 1895 wordt deze tuin vermoedelijk ommuurd of omhaagd en de rechthoekige vorm afgewerkt met een apsis op de noordzijde. Op dezelfde mutatieschets van 1895 ziet men de verdwijning van de kleinere 2015-kasteelpark-Heerswapenschildvijvers – de slangvormige en de restant van de kasteelgracht (primitief perceel nr. 260 en 264), de inkrimping van de vijver bij het bakhuis (perceel nr. 277a), en het ontstaan van eilanden in de twee grote vijvers. Tegelijk worden alle percelen park samengevoegd tot één groot perceel (nr. 276a). Kort voordien, in 1887, had het kadaster al een aanzienlijke ‘verbetering’ aan het kasteel vastgesteld. We interpreteren dat als een globaal herstel, immers op het oog merkt men restauraties uit die periode, onder meer in de toegangsvleugel van het kasteel en in het poortgebouw bij het neerhof. Men leest er immers aan de binnenzijde van de noordgevel ook het jaartal 1876 en de wapensteen boven de poort van het kasteel combineert de schilden Desmaisières en de Wal. Dat er toen ook aanpassingen gebeurden aan de 19de-eeuwse levenswijze, resulterend in de huidige toestand, laat zich raden.

Kasteel en neerhof, opritten en erven, vandaag

Het kasteeldomein, omringd door droge grachten, ligt nog steeds binnen zijn 17de-eeuwse grenzen, namelijk van noord naar west: de dorpskern van Veulen, de Nieuwesteenweg, de parochiekerk van Heers en de Vijverstraat. Naar het oosten klimt het reliëf lichtjes, het westelijk deel is nat, getuige ook de oude plaatsnaam Broek. De gedempte ringgrachten en kasteelvijver zijn nog merkbaar in het reliëf, dat ter hoogte van het kasteel plots sterk kan verschillen.
Het oude voorplein van de 17de-eeuwse voorstelling is nu een beboomde voortuin die de noordelijke oprit naar het kasteel scheidt van de zuidelijke oprit naar het neerhof. Deze scheiding – een breuk met de klassieke neerhof-opperhofstructuur –, is op de primitieve kadasterkaart al een feit, al kregen de opritten geen eigen perceelnummer. In de geschiedenis van kasteeldomeinen is de creatie van gescheiden toegangen een constante die meestal midden 19de eeuw te situeren valt, op het moment dat door het kapitalisme, rijkdom niet langer grondgebonden is en de sociale afstand tussen boer en heer ook ruimtelijk uitgedrukt wordt. In Heers gebeurde dit blijkbaar al met de vroeg-landschappelijke aanleg van vóór 1830, al is op de Dépotkaart van 1878 deze splitsing nog niet duidelijk, maar in de uitgave van 1922 met de revisies op het terrein van 1886 en 1904 wel.
De hoofdtoegang tot het kasteel, rechts beschaduwd door een plataan, ligt op dezelfde plaats als op de 17de- en 18de-eeuwse iconografie maar dateert in zijn huidig voorkomen uit de tweede helft van de 19de eeuw. De poort is vervangen door een smeedijzeren hek, zoals dat voor kasteeldomeinen vooral sedert het midden van de 19de eeuw gebruikelijk werd. Het poorthek staat tussen elegante hekpijlers van blauwe steen met sokkel, schacht met ingediepte voegen, mooi geprofileerde deksteen en een bekronende, gelijnde en gepunte bol. Het wordt geflankeerd door twee vaste hekken die eindigen in stevige gemetselde massieven van witte natuursteen; het linkse exemplaar heeft nog de restant van een bekronende sfinks in terracotta. Mogelijk zijn deze twee massieven de overblijfsels van een oudere toestand.

Op deze foto zijn de twee sfinksen nog aanwezig.

De vaste afsluithekken hebben ronde spijlen met lanspunten tussen dubbele regels met ringen, sierlijk krulwerk centraal geplaatst boven de onderste, en een reeks eenvoudige krullen onder de bovenste regel; ze staan op grote blokken arduin met sporen van een ouder hek. Het poorthek, van zware makelij, heeft ronde stijlen met acanthusknop, dubbele, gebogen bovenregels met ringen, ook een reeks krullen er onder, een enkelvoudige onderregel die via uitgelengde volutes verbonden is met de dubbele middenregels, eveneens met ringen; volutes aan de makelaar en krulwerk boven de middenregel verstevigen verder de ronde spijlen met lanspunt. De oprit naar het kasteel is eigenlijk grotendeels een aarden wal die het niveauverschil opvangt met het veel lager gelegen oostelijk deel van het park (de 17de-eeuwse parterretuin) en het eveneens veel lager gelegen kleine diensterf in de noordwestelijke hoek. De oprit laat het poortgebouw via het neerhof links liggen, buigt dan af en klimt naar de toegangspoort van het kasteel. Het rechte deel van de oprijlaan wordt begeleid door een nu doorgeschoten haag van hoofdzakelijk bruine beuken (stamomtrek links 78 cm, rechts – lager gelegen – 137 cm), die voorheen gedubbeld was door een rozenhaag. Ook de oude buxushaag achter de vaste afsluithekken is doorgeschoten.
Het kasteel zelf combineert nog steeds het open karakter aan de binnenhofzijde met een gesloten buitenzijde, zoals op de tekeningen van Roy en van Leloup. Het is een bakstenen gebouw met drukke speklagen van zandsteen, twee bouwlagen op een hoge kelderverdieping, leien zadeldaken met trapdakvensters, belangrijke schouwlijven, loden pirons, sierlijke smeedijzeren bekroningen, zware vierkante hoektorens in de noordelijke vleugel (met kelders die nog tot het oudere in 1328 verwoeste huis behoorden), een barokgeveltje en een uitspringende erker met balkon in de parkgevel. Alle aanpassingen hebben de essentie van het kasteel ongemoeid gelaten, al verdween een toren in de zuidwestelijke hoek en werd de poortvleugel geamputeerd van zijn ronde torens. Ook het binnenhof behoudt de uitstraling van de renaissance, ondanks het classicistisch karakter van de reeks hoge vensters met achtruiters (al of niet met kleinere roedeverdeling). Alle gaanderijen – de bogen en zuilen hebben een verschillend model en zijn van natuursteen of van baksteen en zijn niet uit dezelfde bouwperiode – zijn nu dichtgemaakt zowel in de woon- als in de dienstvleugels en in de bovenverdieping van de oostelijke vleugel. De poortvleugel (die wel verschilt van de tekening van 1640, ook de zuidwestelijke hoektoren verdween) werd in de eerste helft van de 18de eeuw verbouwd en kreeg in de late 19de eeuw gerestaureerde kruisvensters met kleine roedeverdeling. De bovenbouw in lichte overstek is opgevangen door dezelfde bakstenen blindboogjes die ook de gevels aan de parkzijde kenmerken en nog laatgotisch geïnspireerd zijn. Verder is het binnenhof nu met betontegels verhard en doen de dienstvleugels als wagenhuis dienst.
De nieuwe, deels gekasseide oprit naar het nu ongehoord verwaarloosde neerhof, vertrekt eveneens van de Nieuwesteenweg, laat het oude voorplein rechts liggen en buigt af naar een 19de-eeuwse poortdoorgang die in de zuidelijke stalveugel en naast de pachterswoning werd gecreëerd. Het neerhof zelf is gedateerd 16(?)5 op de schuurpuntgevel en 1621 op de zuidelijke stalgevel en heeft een in de 19de eeuw uitgebreid boerenhuis. Het wordt gedomineerd door de schitterende vijfbeukige langsschuur van 6 traveeën diep: eiken standers op bakstenen voet, dwarswanden deels van baksteen, deels in vakwerk met gedeeltelijk lemen vullingen; drie poorten in de zuidelijke, één (latere) in de oostelijke gevel en talrijke 17de- en 18de-eeuwse inscripties in de zandstenen speklagen, en één oudere, reeds vermelde datumsteen 1584 met de naam van Erard Perseus (van Rivieren), slechts zichtbaar vanuit de aanleunende stalzolder.
Een keermuur afgewerkt met hardsteen vangt het sterke niveauverschil op de westelijke zijde van de oprit naar het neerhof op. Het mooie, in een onregelmatig patroon gekasseide boerenerf beschrijft nog steeds dezelfde langgerekte vorm als in de 17de eeuw, maar de keermuur van de voormalige kasteelgracht is in de 19de eeuw opgetrokken tot een hoge scheidingsmuur, als tweede uiting van de afstand tussen de heren en hun pachters in de periode na het ancien régime. Het vrij grote niveauverschil (het gevolg van ophogingen na de sloping van de kasteelbrug en de creatie van de nieuwe toegang) laat zich aflezen in het getrapte beloop van deze bakstenen muur. Hij is afgewerkt met een ezelsrug van bakstenen en wordt onderbroken door een poorthek naar het erfje naast de schuur endoor een hekje naar het voorplein van het kasteel. De poort, nu met metalen blindborden kant boerenerf, is gevat tussen hoge bakstenen pijlers met geprofileerde dekstenen van natuursteen (deels in slechte toestand). Het tweede, eveneens 19de-eeuws hekje van eenvoudig smeedijzeren spijl- en regelwerk met lanspunten en volutes die het klimmende beloop opvangen, is een doorgang voor voetgangers en wordt voorafgegaan door enkele traptreden; aan de kasteelzijde staat het in een rechthoekige omlijsting van blauwe hardsteen.
Het voorplein van het kasteel, ter plaatse van de gedempte gracht, is nu niet meer dan een weinig geordende ruimte, gedefinieerd door het kasteel en de Z-vormige scheidingsmuur. Het wordt doorsneden door de nieuwe oprit naar de neogotische poort van het kasteel en die naar het lager gelegen diensterf in de noordwestelijke hoek, dat pas na de demping van de kasteelgracht ontstond. Op het voorplein, tegen de scheidingsmuur, werden enkele oudere elementen als relicten opgesteld: in de hoek met het poortgebouw staat een grote vierkante sokkel van witte en grijze natuursteen met een nu erg verweerd beeld dat we herkennen van de oude foto met de toegang naar het domein en dat naar alle waarschijnlijkheid een oud tuinbeeld is; verderop, een geamputeerde monolitische vierkante zuil van blauwe hardsteen met uitgespaarde hoeken en dieperliggende voegen met daarop een erg verweerde schilddragende leeuw, die mogelijk tijdens de 17de eeuw al de bezoekers bij de ingang van het goed verwelkomde; een beschadigde, klassieke vaasbekroning van witte natuursteen – een tweede exemplaar, gelijkaardig maar nog meer geruïneerd, ligt op het kleine diensterf. Deze beide vazen vonden we terug op een foto van de zuidergevel van het kasteel; tussen de oude haagbeukhagen van de oprit markeerden ze rond 1967 het pad naar de oostelijke zone van het park.
De scheidingsmuur eindigt in de noordwestelijke hoek op een laat 19de- eeuws hek dat de verbinding vormt tussen het kleine diensterf van het kasteel en het erfje oostelijk van de monumentale schuur. Het smeedijzeren hek – vierkante stijlen met acanthusknop, gebogen, dubbele bovenregels met liggende S-motieven tussen de ronde, op speerpunten eindigende spijlen, sierlijke krullen in omgekeerde V-vorm op de tussenstijl – hangt tussen twee hoge van baksteen gemetselde pijlers met natuurstenen dekstenen, van hetzelfde model en dezelfde makelij als het poorthek op het boerenerf dat eveneens naar dit gekasseide erf leidt. In de afsluitmuur van dit erf, tussen het kasteel en de schuur, leidde een derde poorthek naar het park en naar de nu verdwenen moestuin; het hek werd uitgehangen – we vonden het in het park terug –, maar één der bakstenen pijlers, die de muur beëindigen, blijft, met zijn geprofileerde deksteen van natuursteen, overeind.
Een kerkpad, dat de opritten naar het kasteel en naar de boerderij haaks kruist, vertrekt vanaf de oprijlaan naar het kasteel, laat het oude poortgebouw rechts liggen, loopt door de boomgaard (het primitieve perceel nr. 280) en leidt naar de kerk, het kerkhof en de grafkapel voor de familie Desmaisières. Aan de zijde van het kasteeldomein wordt dit pad afgesloten door een laat 19de-eeuws hekje voor kerkgangers, een eenvoudige constructie van vierkant stijl- en regelwerk met ronde spijlen van smeedijzer. In de bakstenen kerkhofmuur eindigt de kerkwegel op een midden 19de-eeuws hek tussen twee verzorgde monolietpijlers met vierkante sokkel en uitspringende, gepunte deksteen van blauwe hardsteen; het hek is van smeedijzer en heeft vierkant stijl- en regelwerk met dubbele middenregel, ronde onderspijltjes en lanspunten op de spijlen met klimmend beloop, opgevangen door een liggende voluut op de bovenregel; een kruis bekroont de hogere makelaar. Voorheen liep deze kerkwegel tussen de beschermende meidoornhagen van de boomgaarden links en rechts, die onderbroken werden door een ‘barrier’ die nog bestaat: een exemplaar van bandijzer met getorste uiteinden uit de eerste helft van de 20ste eeuw, nu verroest en verwaarloosd.

Het kasteelpark vandaag

Het kasteelpark strekt zich uit ten noorden van het kasteel, in de zuidelijke zone van het domein liggen voornamelijk verwaarloosde boomgaarden en in de zone oostelijk van het kasteel werden in de jaren 1980 nieuwe tuinen aangelegd, op de plaats van de 17de-eeuwse parterretuin. Parallel met de droge gracht aan de Nieuwesteenweg – de oostelijke grens – loopt er een struiklaag van es, vlier, bruine hazelaar, Rosa rugosa, opslag van olm, haagbeuk en beuk – vermoedelijk deels restanten van wat eens een geschoren haag was. Ze vormen een groen scherm, slechts halfweg onderbroken door een rechtstreekse toegang tot het park over een gemetselde brug, wat tegelijk een boeiende doorkijk met zicht op het kasteel oplevert. Op de Dépotkaart was dit al het geval. Plaatselijk gaat de struiklaag over in de volwassen bomengordel van het park die op de noordelijke grens steeds dichter wordt. Ten westen, langs de Vijverstaat, wordt de grens van het domein gevormd door de Heesterbeek, die deels als overloop dient voor de twee  grote kasteelvijvers. Hier vormen Gelderse roos, els en verderop, es en esdoorn de beschermende groene gordel.
Het park is vandaag sterk verruigd, verwilderd, vol gestort met autowrakken – we telden er een twintigtal – en de meeste parkbomen zijn meer dan volgroeid of zijn zelfs pittoreske ruïnes geworden die over de vijvers hangen of het wandelpad versperren. Solitairen staan niet langer alleen, opslag teistert het ganse park en verstoort het grote grasveld en de zichtassen. Zorgvuldig opruimingswerk, enkele maaibeurten en oordeelkundige nieuwe aanplantingen van bomen en bloeiende struiken zouden echter volstaan om de structuur weer leesbaar te maken en boeiende en afwisselende zichten te bieden.
De lusvormige paden uit het midden van de 19de eeuw, genoteerd in het noordelijke parkgedeelte zijn echter niet meer volledig aanwezig, wel kan men de door opslag verstoorde rondweg nog volgen. Hij loopt tussen de beide westelijke vijvers en heeft een aftakking rond het grote, licht geschulpte en langgerekte grasveld. Bij de splitsing werden twee notelaars aangeplant, recentere exemplaren dan de overige bomen in de omgeving, onder meer drie gewone platanen (Platanus x hispanica) links (265, 270, 280 cm) en twee bij het rechterpad (424, 434 cm) met zeer brede kroon. Langs deze paden staan regelmatig gewone taxussen (Taxus baccata), meestal oude exemplaren. De belangrijkste attractie van de wandeling moet de weidsheid van de geboden zichten zijn geweest, enerzijds over het grote grasveld, anderzijds over de grote wateroppervlakken. Bij het verste punt van de vijver en bij de ruïne van een boom staat de restant van een bank als bewijsstuk. Als onderbegroeiing komen sneeuwbes, aronskelk en klimop voor.
Het grasveld zelf is de ruggengraat van de parkaanleg, de herwerkte lange as van op de Ferrariskaart. Dankzij deze open plek reikte – en reikt nog steeds, hoewel verstoord – een perspectief vanuit het kasteel ver in de groene natuur. Men had (en heeft men nog steeds) vanuit het park en over de vijver een aantrekkelijk zicht op de architectuur. Natuur én cultuur zijn allebei aanwezig. De twee uitgestrekte, door bronnen gevoede landschappelijke vijvers kenmerken de natte, westelijke zone van het domein. Door een langzame verlanding is de meest zuidelijke kleiner geworden. De kleinere vijvers zijn al eerder verland of gedempt. De wandelweg in het park biedt over de zuidelijke vijver een vergezicht op de parochiekerk en de dorpsbebouwing, voorheen begeleid door percelen boomgaard ten zuiden en ten zuidoosten, al worden bij gebrek aan onderhoud en vernieuwing de fruitbomen schaars. De dam tussen beide grote vijvers biedt naar het noordoosten een vergezicht naar het park en een panoramisch zicht naar het zuiden met de dorpskerk, de boomgaarden en het dorp.
Van de tuin die ten noordwesten, tussen de noordelijke vijver en de schuur was ingericht, blijft geen spoor meer over. Wel bewaard is de ijzeren constructie van een meterslange kwartronde serre die in de moestuin van het neerhof in de 19de eeuw tegen de zuidelijke gevel van de stalvleugel werd gebouwd, maar die vandaag het merendeel van haar beglazing heeft verloren.
In het oostelijke gedeelte van het park, ter plaatse van de parterretuin op de 17de-eeuwse prent zijn er naar de heersende mode de jongste jaren nieuwe tuinen aangelegd met tuinkamers, gescheiden door hagen van beuk, haagbeuk en taxus. Het paviljoen dat hier op het Primitief kadasterplan werd genoteerd (perceel nr. 263) bestaat nog, al werd het recent uitgebreid zonder respect voor het oorspronkelijk fraai gebouwtje; het is bovendien omringd door een reeks van doe-het-zelf-bijbouwsels van allerlei slag, van uiteenlopende bouwmaterialen en even gevarieerde functies (kippenhok, eendenren, vogelhuis, overdekte barbecue, houtzagerij, aluminium serres…).
Het paviljoen zelf, gebouwd einde 18de eeuw, is een rechthoekig gebouwtje van baksteen met een licht verhoogde begane grond en een schilddak (nu kunstleien), afgewerkt met een dubbele overhoekse bakstenen fries in de voorgevel; te oordelen naar de achtergevel hergebruikt het misschien wel een oudere kern. In deze laatste is zandsteen verwerkt voor de hoekkettingen aan de afgesnuite hoeken, de speklagen en de omlijstingen van de rechthoekige vensters en keldergaten; het oude houtwerk is voorzien van een mooie, ruitvormige roedenverdeling. De symmetrisch opgevatte voorgevel heeft een fraai marmeren portaaltje dat geflankeerd wordt door twee bepleisterde halfronde nissen voor beelden. Het portiekje is omwille van de verfijning van de vormen en de variëteit aan materialen (zandsteen, blauwe hardsteen en roze marmer) merkwaardig en wellicht is het samengesteld uit hergebruikt materiaal, bijvoorbeeld afkomstig van een renaissanceschouw uit het interieur van het kasteel dat toen nieuwe salons kreeg. De rechthoekige deuromlijsting van blauwe hardsteen heeft een breed halfrond beloop en draagt mee het kleine tongewelf van platte bakstenen van het portaal. Dat laatste is opgevat als een portiek met een hoog entablement van roze marmer afgewerkt met een geprofileerde kroonlijst van blauwe steen, gedragen door twee pilasters met geprofileerde sokkel, postament en kapiteel van blauwe hardsteen en door twee Toscaanse zuilen, (later) geplaatst op vierkante hardstenen blokken en een gemetselde sokkel van baksteenmetselwerk.
Vanaf de hoofdtoegang van het domein vertrekt, zoals op de figuratieve voorstelling, nog steeds oostwaarts een dreef, een constant gegeven in de geschiedenis van het kasteeldomein. Hij klimt als een holle aarden weg naar de kapel van de Houten Lieveheer. In de twee rijen van gewone beuken (Fagus sylvatica, 268 cm) en één gewone acacia (Robinia pseudoacacia) is hier en daar een exemplaar weggevallen (rechts 31, links 42 beuken); desondanks is de dreef met zijn volumineuze kruinen een belangrijk aanwezigheid in het landschap van voornamelijk akkerland en (nu verwaarloosde) boomgaarden. De kapel is, als een 18de-eeuws paviljoentje, ingeplant op een kleine verhevenheid. Het is een vierkant gebouwtje met afgesnuite hoeken onder een leien koepeldak, gebouwd van baksteen met een bakstenen fries en een brede, rechthoekige deuromlijsting van blauwe steen, nu afgesloten met een hek; het bezat, te oordelen naar foto’s uit de jaren 1942 een mooi bepleisterd interieur dat nu is ingestort. De lamentabele onderhoudstoestand betekent een bedreiging voor het verder bestaan van de kapel, een wezenlijk bestanddeel van het domein. Tot midden 20ste eeuw kwam men hier vanuit Heers, Horpmaal en Veulen regen afsmeken tijdens perioden van droogte.

Bomen

(De tussen haakjes vermelde afmetingen werden gemeten op 150 cm hoogte)
We noteerden een terugkerend systeem van aanplanting van bomen: in een L-vorm die een solitair in de buurt begeleid of een L-vorm die aangekondigd wordt door twee bomen links en twee rechts ervan. Verder valt de beperkte soortenrijkdom op, dat veel exemplaren over hun hoogtepunt zijn en dat het bomenbestand weinig of geen dendrologisch interessante soorten telt. De belangrijkste boomsoorten zijn gewone beuk (Fagus sylvatica), gewone plataan (Platanus x hispanica) en gewone es (Fraxinus excelsior). Langs de Nieuwesteenweg ter hoogte van de inrijpoort naar het kasteel: een mooie solitaire gewone plataan (Platanus X hispanica) (340 cm), ten zuiden van de inrijpoort naar het kasteel: een smalbladige es met een beschadigde en ijle kroon (Fraxinus angustifolia), aan het begin van de volwassen bomen¬ gordel richting Veulen: een monumentale bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) (480 cm) en een tweede recent omgewaaid exemplaar, ten noorden, langs het gazon, een monumentale solitaire bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) en in de volwassen bomengordel, langs de Nieuwesteenweg, op regelmatige afstand een vijftal gewone beuken (Fagus sylvatica) (268, 291, 291, 423 en 341 cm). In het tuintje ten zuiden van de boerderij: een solitaire okkernoot (Juglans regia) en langs het kerkpad tussen de opritten naar het kasteel en de boerderij: een monumentale gewone plataan (Platanus X hispanica).
Ten noorden van de afsluitmuur van het erf tussen het kasteel en de schuur, een groepje met een zeer hoge gewone haagbeuk (Carpinus betulus) (240 cm) en drie gewone platanen op een rij (Platanus x hispanica) (332, 400 en 254 cm); langs het wandelpad in westelijke richting: een monumentale solitaire gewone beuk (Fagus sylvatica) (534 cm); een groep van vier gewone taxussen (Taxus baccata) (200 cm); een groep van drie gewone platanen (Plantanus X hispanica) (280, 270, 265 cm); langs de perceelsgrens van de vroegere moestuin: een groep paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum) (230 cm); een vitale groep van een vijftal gewone beuken, links en rechts van het wandelpad, begroeid met klimop (Fagus sylvatica) (maximaal 343 cm); op de dijk tussen de twee vijvers, een solitaire treurwilg (Salix alba ‘Tristis’) (300 cm); een groep vitale bruine beuken, aangeplant in een L-vorm (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) (288, 283 en 260 cm); een solitaire grootbladige linde (Tilia platyphyllos); Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’); verder langs het wandelpad in noordelijke richting, op de splitsing, twee monumentale gewone platanen (Platanus X hispanica) (434 en 424cm), tussen het wandelpad en de vijver een groepje van gewone taxus en es (Taxus baccata en Fraxinus excelsior); een solitaire bruine beuk (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) (240 cm); een groepje van gewone beuken, links en rechts van het wandelpad (Fagus sylvatica) (410, 375, 375 en 375 cm); een groep gewone platanen, op rij, langs het gazon (Platanus x hispanica) (maximaal 395 cm); op de splitsing van het wandelpad: een monumentale solitaire gewone plataan, met een vertakking op 3 meter hoogte in drie stammen (Platanus x hispanica) (551 cm); een groep van drie gewone platanen op rij, langs de oever van de vijver (Platanus x hispanica) (maximaal 415 cm).
Zie ook: Guillaume Evrard

Bron:
DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M., 2007, Historische tuinen en parken van Vlaanderen. I nventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane & Van den Broeck, Myriam

http://inventaris.vioe.be/


Vanschoonwinkel Georges april 2015

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *