De eerste Wereldoorlog in de Sint-Martinusparochie
Aan de hand van een vragenlijst werden de pastoors , door het bisdom verzocht, om een verslag te schrijven over hetgeen tijdens de Eerste Wereldoorlog in hun parochie was voorgevallen. ( Deze vragenlijst kan bekeken worden door op de link te klikken.) Sommige pastoors hielden zich nauwgezet aan de nummering terwijl anderen er een vloeiende tekst van maakten. Hierna werd dit verslag letterlijk weergegeven, vandaar ook het gebruik van de oude spelling. |
Verslag over den toestand der Parochie Heers 1914-1918.
De gemeente Heers is gelegen in de provincie Limburg, arrondissement Tongeren, kanton en Dekenij Borgloon op 12 km afstand van St.-Truiden, langs den Rijkssteenweg Luik – Brussel en aldus door zijne ligging bijzonder blootgesteld aan den inval en doortocht der vijandelijke legerscharen..
- De burgelijke en geestelijke overheid had dan ook aanstonds maatregelen genomen om wanordelijkheden te voorkomen, en aan den vijand geene aanleiding te geven tot wandaden en wraaknemingen. Bevel werd gegeven alle vuurwapenen bij het hoofd der gemeente in te leveren. Deze wapenen werden in het kasteel van den Heer Burggraaf Desmaisières te saamgebracht, maar later door den vijandelijke krijgsoverheid opgeëischt en naar Tongeren vervoerd. Bij middel van plakschriften, aan alle hoeken der straten aangeplakt, en eveneens van af den predikstoel werden de inwoners aangemaand zich stiptelijk te onthouden van elke vijandige handeling, die niet aan burgers maar alleen aan krijgslieden toekomt, verder werd met toestemming der Belgische krijgsoverheid, in ’t kasteel, een lazaret ingericht, waar weldra vijftien duitsche en twee belgische gewonde soldaten met de grootste zorg verpleegd werden. De gemeente werd door de bevolking niet ontruimd, geen gebouwen werden vernield.
3.Belgische troepen hebben langs Heers, noch bij hun opmarsch naar Luik, noch bij hunnen aftocht naar ’t binnenland, hunnen weg niet genomen zoodat in de eerste dagen van den oorlog, buiten het vertrek der dienstplichtigen, waarbij zich later twee vrijwilligers aansloten, en de levering van door de Belgische overheid opgevorderde paarden en rundvee, nog weinig van den oorlogstoestand ontwaard kon worden.
- De bevolking bleef tamelijk rustig voortleven. De Goddelijke diensten werden evenwel beter bijgewoond, en de nadering tot de HH. Sacramenten nam toe.
5.Zelfs wanneer een paar honderd vijandelijke soldaten, in de nabijheid van Orey ingekwartierd, bijna dagelijks zich in het dorp vertoonden, in de velden de nog te wassen staande vruchten beschadigden, vreedzame reizigers op den weg aanhielden en terugjoegen, heerschte er nog meer nieuwsgierigheid dan vrees. Evenwel deze toestand zou niet lang voortduren. In den morgen van den 9. Augustus 1914 verscheen er te Heers een vijftigtal Belgische soldaten, guiden en carabiniers, om de in den omtrek verblijvende vijanden op te sporen en te bestrijden. Eenige schermutselingen hadden in het dorp en in de nabijheid plaats, waarbij evenwel slechts een paard der duitschers gedood werd, dan nam de vijand de vlucht in de richting van Orey en een gedeelte van hen zocht eene schuilplaats in de boschen. Ten einde hen, ingeval zij nog zouden terugkeeren, den aftocht af te snijden versperden de Belgische sodaten, door middel van wagens, ploegen, eggen enz, in het midden van het dorp, den grooten weg Luik – Brussel, maar de Duitsche troepen vertoonden zich niet meer, tot in den namiddag rond vier uren een vijandig leger, eenige duizende mannen sterk van heel zijn legertuig voorzien, zich op de hoogte voor Heers, naar den kant van Orey, vertoonde. De belgische soldaten, onmiddelijk gewaarschuwd, trokken haastig terug in de richting St.-Truiden. De duitschers, de versperring van den grooten weg bemerkende, zonden naar links en naar rechts manschappen uit om den toestand te verkennen. Op een dezer groepen loste, in de nabijheid van den weg Heers – Borgloon, een beethoofd eenige revolver schoten, zonder evenwel iemand eenig letsel toe te brengen, en nam dan ijlings de vlucht en ontsnapte. Nu echter werd door de duitsche krijgsoverheid bevel gegeven al de inwoners van Heers op den steenweg Luik – Brussel te samen te drijven. Aanstonds werd met de uitvoering dit bevel een aanvang genomen. Toen onstond er eene wilde vlucht in de richting van Veulen, om zich aldaar en in de omliggende boschen in veiligheid te brengen, en wie niet vluchten kon of er den tijd niet meer voor had, verborg zich in kelders en op zolders of waar er maar eene schuilplaats te vinden was. De vijandige soldaten evenwel vernielden de gesloten deuren en vensters, drongen onder het lossen van revolverschoten de huizen binnen en onderzochten ze van onder tot boven, waarbij vernield en wat van hun gading was, gestolen werd. Meest allen werden, bevend van angst, uit hunne schuilplaatsen te voorschijn gehaald en allen oud of jong, mannen en vrouwen van tachtig en meer jaren, kinderen opgenomen uit de wieg werden naar den steenweg gevoerd. Ondertusschen had ik mij naar het kasteel begeven om den Heer Burgemeester te raadplegen, daarna onmiddelijk naar de pastorie terugkeerend vond ik ook daar reeds een man of zes bezig met geweerkolven de deur in te beuken. Op mijne vraag wat er te doen was werd mij door den aanvoerder van dezen troep geantwoord, dat een hunner mannen in het dorp gedood was geworden en dat men den gedooden de ooren had afgesneden en de oogen uitgestoken. Toen ik hem hierop verklaarde dat zulks zeer zeker onwaar was en niet zijn kon, kreeg ik enkel voor wederwoord “Ook gij moet mee” en wel bewaakt door deze mannen met revolver in de hand, werd ook ik meegevoerd. Op den steenweg gekomen vond ik daar bijna al mijn parochianen, bevend van schrik, omringd door soldaten waarvan eenige reeds bezig waren hunne geweren te laden, ofwel om de menschen nog meer vrees aan te jagen, misschien ook in de hoop dat zij deze weerlooze mannen, vrouwen en kinderen zouden mogen doodschieten. Gelukkig vond ik er een overste meer redelijk en menschelijker dan de anderen. Na eene vrij lange onderhandeling mocht ik van dezen bekomen dat hij van den bevelvoerder de toelating ging vragen om de menschen naar huis te zenden. Dit werd toegestaan, onder beding: dat ik eerst de bevolking zou waarschuwen dat, zou er nog geschoten worden, de plichtige zou worden opgehangen en zijn huis in brand gestoken, en dat de bevolking de duitsche troepen mits betaling de noodige levensmiddelen zouden bezorgen.
Ongelukkiglijk niet allen konden naar huis terugkeere. Vier jonge mannen met name Gerard Smets oud 24 jaren, Joseph Frisson oud 30 jaren, Joannes Bex oud 22 jaren en Jos Schalenborg en met hen een ouderling Martin Frisson waren reeds gevankelijk, de handen op den rug gebonden, in de richting St.-Truiden weggevoerd. Schalenborg kon te Gelinden, waar men hem voorloopig van zijne banden bevrijd had om water voor de paarden bij te dragen, op een onbewaakt oogenblik, de vlucht nemen en tusschen de veldvruchten ontsnappen. De ouderling Frisson werd ’s anderendaags, op de smeekingen van een hem bevriend persoon van Gelinden, in vrijheid gesteld, maar de drie overigen werden te Brusthem door een krijgsraad ter dood veroordeeld. Waarvan waren zij beschuldigd? Hoe zijn zij ter dood gebracht? Dit blijft het geheim der pruisen. Zeker is het dat zij onmenschelijk gemarteld werden. Hunne lijken, in een mestkuil langs den grooten weg te Brusthem geworpen, werden twee dagen later door de Eerw. broeders Franciscanen van St.-Truiden aldaar ter aarde besteld, daarna evenwel door den vader van den vermoorden Bex ontgraven en naar Heers teruggevoerd en hier onmiddelijk gekist en op ons kerkhof begraven, hunne lijken waren door de mishandelingen en lanssteken zoo misvormd dat men ze aan de familieleden niet durfde vertoonen.
Eenige dagen later op 14 Aug. had er nogmaals in de gemeente, voornamelijk in het gedeelte langs den grooten steenweg gelegen, eene opschudding plaats. Een troep vijandige soldaten, te Haelen geslagen, waren tot hier gevlucht, woedend over de geleden nederlaag drongen zij de huizen binnen roovend en vernielend zonder dat hunne officieren het konden of wilden beletten. Den 19 Augustus kwamen opnieuw een paar duizend duitsche soldaten en verbleven hier tot ’s anderendaags ’s morgens. Deze evenwel gedroegen zich kalmer. Even na den middag verscheen in de pastorie een onderofficier vergezeld van twee soldaten, bajonet op ’t geweer, om mij als gijzelaar naar ’t verblijf der hoofdwacht te geleiden. Door tussenkomst van een, bij mij ingekwartierde kapitein werd ik onmiddelijk weer losgelaten en werden een paar andere inwoners van Heers, in mijne plaats als gijzelaars genomen.
Gebouwen werden te Heers niet vernield. Aan opvorderingen kostte de doortocht der vijandige troepen in de eerste dagen van den oorlog de som van 2.544,78 frs waarvoor bons door de duitsche krijgsoversten gegeven en door den H. Kantonrechter van Borgloon in 1915 geviseerd, en er werd volgens gedane opneming gestolen en vernield voor 9.379,00 frs. Den eeredienst lieten zij vrij.
De geestelijke overheid werd verder met rust gelaten. Voor de burgelijke overheid hadden zij niet het minste ontzag, op fatsoenlijke wijze vragen wat zij noodig hadden kenden zij niet, zij kenden alleen het woord “dat moet”, voor de geringste zaken werd de burgemeester naar Tongeren geroepen zoo bv. om hem te zeggen dat de klok der kerk niet de juiste uur aanwees, om verdere ongenoegens te voorkomen moest de Burgelijke overheid zich zoo goed mogelijk onderwerpen.
- Later hebben wij herhaaldelijk inkwartiering van voorbijtrekkende duitsche troepen gehad, afgezien van eenige kleinere diefstallen vooral van levensmiddelen lieten deze de bevolking tamelijk met rust; maar van af December 1917 kregen wij blijvende inkwartiering. Van toen af werd er te Heers eene oefenschool voor masschinengeweer schutters opgericht. Tot dat doel onteigenden zij honderd drie en veertig (143) hectaren besten bouwgrond en vernielden voor 20.000 frs veldvruchten. Daarenboven moest de Gemeente het benoodigde beddegoed, keukengerei, verlichting enz. bezorgen hetgeen eene uitgave noodzaakte van 24.598 frs. De geheele uitgave door de gemeente voor het vijandelijk leger gedaan beloopt de som van 42.256 frs welke som door kwitanties gedekt is.
Gedurende dezen tijd werden de inwoners herhaaldelijk afgezet, vooral door de onderofficieren die met de inkwartiering belast waren, wanneer zij dachten in eene woning spek of eieren enz. te kunnen bemachtigen bedreigden zij met inkwartiering van vele manschappen, spek en eieren en andere levensmiddelen moesten dan dienen om van al te grooten overlast ontslagen te worden. Ook de soldaten die zeer slecht gevoed waren brachten aan de inwoners veel schade toe door diefstallen van hennen, konijnen, geiten, varkens, aardappelen enz.
9.a) Onze nieuwe kerk, welker opbouw voor den oorlog begonnen was, kon, afgezien van de grootere moeilijkheden in aanvoer van bouwmaterialen, zonder hindernis voltrokken worden en werd op den 8 December 1916 door mij, daartoe door Z.H. den Bisschop gemachtigd, plechtig ingezegend, tot dan toe hadden de goddelijke diensten regelmatig plaats in eene hulpkerk, ook daarna zijn de goddelijke diensten nooit onderbroken geworden tenzij de plechtige processies met het Allerh. Sacrament.
b)De katholieke duitsche aalmoezeniers hebben geregeld van onze kerk gebruik gemaakt. Slechts eenmaal hebben de protestanten dit beproefd. Een adjudant kwam mij aankondigen dat de evangelische prediker van onze kerk gebruik zou maken. Toen ik hem evenwel opmerkte dat ik als pastoor mijne katholieke kerk niet kon noch mocht ten dienste stellen van kettersche godsdienstoefeningen en dat hij beter doen zou daartoe, een in het dorp gelegen zeer geschikt lokaal te gebruiken, drong hij ook niet verder aan en sinds dien lieten zij ons met rust.
c)Behalve voor de plechtige H. Sacramentsprocessiën is de eeredienst binnen en buiten de kerk vrijgebleven. Over de lezing der Bisschoppelijke brieven en sermonen is nooit eenige aanmerking gemaakt. Openbare berechtingen en lijkstoeten vonden geen last. Bedevaarten in groep werden niet gehouden.
d)Het bijwonen der Goddelijke diensten en het naderen tot de HH. Sacramenten had in het begin zeer toegenomen maar met de vrees voor de vijandelijke soldaten verminderde ook weer die eerste ijver. Eenigen bleven godsdienstiger dan te voren maar anderen ook werden, vooral wat het bijwonen der H. Mis op Zondag en het naderen tot de HH. Sacramenten aangaat nalatiger.
De plechtige H. Communie werd als voor den oorlog gehouden, geen enkel kind bleef achter.
Jongens | Meisjes | |
1913 | 9 | 11 |
1914 | 16 | 14 |
1915 | 15 | 8 |
1916 | 11 | 10 |
1917 | 20 | 13 |
1918 | 9 | 14 |
De inzegening onzer nieuwe kerk werd zoo plechtig mogelijk gedaan den 8 December 1917, op dat oogenblik bevonden er zich geene duitschers in het dorp.
Op den 2° Sept 1917 werd een bijzonder plechtige lijkdienst gezongen voor de slachtoffers van den oorlog, met medewerking der sociëteit “Pro Patria” van Luik, verder werd, volgens voorschrift, elke maand een plechtige lijkdienst gezongen met offer tot stichting van een jaargetijd voor de slachtoffers uit Heers. Deze offers brachten op 470,00 frs, voor welke som een jaargetijd gesticht is.
De openbare zedelijkheid bleef gedurende de bezettingsjaren tamelijk goed. Wel waren er eenige vrouwspersonen die wat al te vriendschappelijk met de vreemde soldaten omgingen. Op een paar uitzonderingen na waren het herbergiers en winkeliersdochters, en het doel was klanten voor hunne nering te lokken. Een onwettig kind is van dezen omgang het gevolg geweest.
De naastenliefde der pachters was verre te zoeken, voor smokkelaars en vreemde opkoopers tegen zeer hooge prijzen, was steeds alles te bekomen maar voor armen en noodlijdenden der parochie, zelfs voor zieken, konden zij onmogelijk iets leveren, het gevolg daarvan was dat de mindere klasse der bevolking zich in den oogsttijd overgaf aan diefstal.
e)De scholen: aangenomene school der Eerw. Zusters en de gemeenteschool voor jongens bleven, uitgenomen in de eerste dagen der bezetting, hunne leergangen voortzetten met wettig program en vlaamsche taal, buitengewoon schooltoezicht had niet plaats. De toelagen, alhoewel met vertraging, werden uitgekeerd. Alleen in den zomer 1918 werden de scholen in beslag genomen tot huisvesting der fransche vluchtelingen. Slechts een lokaal bleef over, waarin beurtelings een halve dag school werd gehouden voor de jongens en de meisjes.
De huishoudschool werd ingericht tot keuken voor de duitsche troepen.
De HH. onderwijzers en Zusters bleven zoo goed mogelijk hunne plichten vervullen.
f)De patronaten, voor de meisjes in de lokalen der meisjesschool, en voor de jongens in een gehuurd lokaal bleven voortbestaan.
Het lokaal der jongens werd door de duitschers in beslag genomen voor het geven van onderrichtingen aan de soldaten, maar zij lieten toe dat de jongens er zondags namiddag gebruik van maakten alleen in de laatste maanden wilde een nieuw aangekomen luitenant dit niet meer gedoogen, in zooverre het weder het toeliet werden dan de jongens in de openlucht bezig gehouden.
Voor de schoolgaande kinderen 240 in getal werden schoolmaaltijden ingericht welke kosten 5.080,57 frs.
Voor de noodlijdende huisgezinnen werden hulpkomiteiten opgericht. Komiteit van aankoop: Voorzitter: Mr. de Burggraaf Desmaisières
Schatbewaarder: M. abbé Paul Francois
leden: Hubert Vossius, Jos Missotten.
uitdeelingskomiteit: voorzitter: L. Pypers pastoor
schatbewaarder: Jacques Renson
schrijver: M. Vandevelde onderwijzer
leden: Jos Renson notaris, A. Vossius geneesheer en Edmond Corswarem landbouwer. Door deze Komiteiten werd uitgedeeld: aan volkssoep voor 4.827,50 frs bijzondere hulpgiften 287,00 frs subsidien verminkte in oorlog 2.075 frs
uitdeeling kleedingstukken 7.803,00 frs^
onderhoud fransche vluchtelingen 27.082,82 frs.
g) Op den 1en December 1917 werden alle werklieden naar Tongeren ontboden. Ten einde hun ontvoeren te beletten werden, in de laaste dagen van November, allen van een bewijs voorzien dat zij niet werkeloos waren. Voor diegenen die geen werkmansbewijs bezaten werd er een vervaardigd en al deze bewijzen werden door het gemeentezegel en het handteeken van den H. Burgemeester als echt gewaarborgd; op den len Dec begaven zich allen per exprestram naar Tongeren begeleid door M. den Burggraaf Desmaisières, burgemeester, en M. abbé Francois. Dank aan dezer onverschrokken tussenkomst mochten allen naar huis terugkeeren behalve twee nl. Louis Lilioulle en Raymond Craninx, die het niet noodig hadden geoordeel zich van een werkmansbewijs tevoorzien, ook voor deze twee werd nog bekomen dat zij niet naar Duitschland maar naar Luxemburg gevoerd werden, van waar ook zij na een paar maanden terug mochten keeren.
h) Ondersteuningswerken: aan de werkeloozen werd arbeid verschaft door M. de Burggr. in zijn park, door M. Notaris Renson in zijne plantages, aan de overigen werd, onder toezicht van het hulpcomiteit, werk gegeven door de gemeente aan wegen, watergrachten enz. De arbeiders evenwel waren zeer onwillig en verrichten bijna niets, zij beweerden dat de gemeente hun gratis moest onderhouden. Ondanks alle mogelijke hulp bleef de armoede groot.
i) Gerechtelijke vervolgingen hadden plaats. Een voor smokkelarij van tarwe, de beschuldigde werd veroordeeld, door de Duitschers te Tongeren, tot 47 dagen gevangenis. Voor aankoop van soldatenkleederen en schoenen werden twee personen vervolgd, een werd veroordeeld tot een maand gevangenis en de tweede, even voor den wapenstilstand, tot 4.000 mark boete; deze boete welke nog niet betaald was, werd hem na het sluiten van den wapenstilstand kwijtgescholden.
Verder hadden verscheidene vervolgingen plaats voor het niet aangeven van vee, voor het malen zonder toestemming, het niet bij zich dragen van eenzelvigheidsbewijs enz.
De gezamentlijke boeten voor deze overtredingen beloopen de som van 2.812,50 frs, buiten de boete opgelegd voor het niet leveren van haver, welk door hagelslag vernield was, en dus niet geleverd had kunnen worden, welke boete beloopt ongeveer 25.000 frs. Werden opgeëischt gedurende de bezettingsjaren: 73 paarden geschat 201.000 frs. waarvoor zij betaalden 70.225 frs. hoornvee niet betaald voor naar schatting 7.400 frs. hoornvee betaald voor 30.560 frs maar geschat 60.450 frs.
Nog werd opgevorderd en geleverd in zooverre het niet verborgen had kunnen worden, allerlei paardentuig, koper, tin, wol, boomen enz.
Alles te samengenomen zal de te herstellen schade aan de Gemeente Heers, beloopen de som van rond de 400.000 frs.
- Van de parochiale geestelijken of kloosterlingen werd niemand opgeroepen. Er werden buiten de brigade gendarmen vijfendertig mannen uit de parochie opgeroepen, waarbij zich voegen als vrijwilliger Joannes Vrancken en Jules Jongen. Een twaaftal werden voor Luik en Namur krijgsgevangen gemaakt en naar Duitschland gevoerd.
Een hunner Peter Vrancken overleed er in het kamp te Solteau aan de griep in den zomer 1918. Gedood werden aan het front: Emile Vrancken onderofficier gedecoreerd met de orde van Leopold II en palm en kruis van oorlog. Leonard Coenen sneuvelde te Boortmeerbeek in Aug 1914. Heptia Jules en Smisdom Joseph zijn sedert den val van het fort Loncin verdwenen, waarschijnlijk onder de puinhoopen begraven.
Degraaf Arnold werd te Luik aan de rechterhand zwaar gewond, en is als verder voor krijgsdienst ongeschikt naar huis gezonden. Bijzonder onderscheidde zich Leopold Pirlet, reeds voor den oorlog vrijwilliger bij de guiden, hij bekwam het Belgisch en Fransch kruis van oorlog, de oorlogspalm en het kruis van den Ijzer. De orde van Leopold II was hem nog toegezegd. Princen Joseph werd gedecoreerd met het oorlogskruis.
De brigade gendarmen en drie mannen zijn in Holland geïnterneerd gebleven. De commandant der gendarmen vluchtte en was tijdens den verderen duur van den oorlog te Parijs werkzaam als geheim politieagent.
Geboorten | Sterfgevallen | |
1913 | 36 | 18 |
1914 | 35 | 19 |
1915 | 27 | 20 |
1916 | 32 | 28 |
1917 | 17 | 21 |
1918 | 23 | 31 |
- Huiszoekingen in kerk en klooster werden niet gedaan, opneming der klokken en van orgel werd door twee duitsche soldaten gedaan in den maand Augustus 1918.
- Onder de vijandelijke troepen bij hun doortocht uit het etappen gebied bestond niet de minste legertucht. De officieren hadden over hen geen gezag. Onder de van het front terugkeerende troepen was dit echter niet zoo. Bij inkwartiering namen zij bij de pachters zelfs ongedorschen granen voor slaapleger voor mannen en paarden. De schade van de inwoners en gemeente bij hun terugtocht veroorzaakt kan geschat worden op 20.000 frs buiten de schade toegebracht in de gendarmerie waar zij alles kort en klein sloegen en zeker voor 7.000 a 8.000 frs schade toedroegen.
- De verbondene legers werden bij hun doortocht met geestdrift begroet en met vreugde gehuisvest en onthaald.
De krijgsgevangen en geïnterneerden keerden de een voor de ander na uit Duitschland en Holland terug. De H. onderwijzer wiens terugkeer te voren was aangekondigd werd door de plaatselijke fanfare welker directeur hij was onder het spelen van blijde marschen afgehaald. Voor de gesneuvelde soldaten van Heers werd reeds een jaargetijd gesticht en een monument zal ter hunner gedachtenis in ons kerkhof worden opgericht.
Heers, Maart 1919.
get. L. Pypers, pastoor – C. Porta, Raadslid – F. Grossar, Leeraar.