Het dagboek van Anneke Nossin

Het dagboek van Anneke Nossin

Het jaar 1925 was voor het kleine Haspengouwse plaatsje Veulen een bijzonder jaar met zijn 17 geboorten (10 meisjes.en 7 jongens.) op een bevolking van 500 inwoners. Wanneer we drie jaar waren geworden, bracht ons moeder ons, niettegenstaande traantjes en … plasjes, naar de goede zuster Celesta met haar gezonde blozende wangen. Na de eerste dagen waren de traantjes gauw opgedroogd, want we mochten spelen met zoveel mooie dingen. Eerst een kruisje, een Weesgegroetje en ook nog een schietgebedeke. Daarna vlijtig aan het leren, want met de grote vakantie mochten we ook al op het podium. En het moest opperbest zijn, want Mr Pastoor, juffrouw Marie en de burgemeester kwamen kijken van op de eerste rij.



Wij moesten achter de coulissen wachten. Toen ik zuster Cornelia eens zag loeren tussen de gordijnen, deed ik het ook, maar kreeg een klap tegen mijn achterste. Zij mocht, waarom wij niet? Waarom praatte de pastoor ook altijd zo lang in zijn inleiding tot de prijsuitdeling? Eens heeft zuster Celesta mij weggejaagd toen ik haar bij het opruimen wilde helpen. Waarom weet ik nog altijd niet. Zij was zeker in een slechte dag? Met Pasen leerde zij ons zingen van “Bim, bam, beieren, de koster lust geen eieren”.
Voor het eerste en tweede studiejaar stond zuster Cornelia in, een vinnig vrouwtje, een klein venijn, dat overal bij was en altijd alles gezien had. Wie niet heel braaf was of niet goed naar haar luisterde of zijn les niet kende, kreeg het met een fijn stokje op de vingers. En dat deed erg pijn, maar van orde en tucht kende ze wat. In voordragen en zingen kregen de missies goed hun deel. Zo bijvoorbeeld: “Met een kruikje water, ja; gaan wij naar Afrika. Daar zijn alle kindjes zwart, maar zij hebben ook een hart. Al die kindjes gaan wij dopen en doen voor hen de hemel open”.
Schrijven werd geleerd met een griffel op een lei en wanneer de griffel te kort werd, kregen we een buisje als verlengstuk: zo werd ons geleerd zuinig te leven. Maar de jongens beten dat buisje vaak plat, om hun zenuwen af te reageren, zeker. De pen werd gedoopt in een witte porseleinen inktpot die zich bevond in een gaatje in de bank en voor twee leerlingen diende. Meestal kwamen er papierkladden in de inktpot terecht hetgeen voor inktvlekken in ons schrift zorgde.
Wanneer we zeven jaar oud waren, bereidde zuster Cornelia ons voor op onze eerste communie met oefeningen in de kerk. De zuster ging zelf in de biechtstoel zitten en wij, “onnozele schapen”, moesten onze zonden aan haar biechten. Voor de communie moesten wij onze tong uitsteken, waar zij dan een sleutel op legde.
Later in het jaar mochten we leren schrijven in een schrift, juist tussen de fijne lijntjes, met een stalen “ballonpen”, gevat is een houten pennenstok. Leeftijdgenootjes uit de gemeenteschool waren van deze “plechtigheid” uitgesloten. Die mochten wel op dezelfde dag voor de eerste keer ook te communie gaan, maar dan tussen de gewone mensen. Discriminatie avant la lettre, in 1932 reeds.

De klassen waren verdeeld als volgt: Zuster Celeste, later opgevolgd door Zr Gabrielle, stond in voor de kleuterklassen, Zr Cernelia gaf les aan de gemengde eerste graad en aan de jongens van het 3de tot het 8ste studiejaar, terwijl Zr Gommaire lesgaf aan de meisjes van het 3de tot het 8ste studiejaar. Voor het derde studiejaar gingen wij dus naar de grote klas bij zuster Gommaire, afkomstig uit de streek van Lier en die de gewoonte had nog veel dialect uit die streek te spreken.
Om toe te laten dat meester Florent Cordie voldoende kinderen zou hebben om als tweede onderwijzer benoemd te worden, waren meerdere meisjes ondertussen. vanuit het tweede studiejaar bij zuster Comelia, overgestapt naar de gemeenteschool. Solidariteit tussen de verschillende school netten was zodoende in Veulen duidelijk geen ijdel woord.
Vanaf het derde studiejaar gingen de jongens automatisch over naar de gemeenteschool bij meester Cordie. Als de meisjes, na enkele tijd, terugkeerden in het derde studiejaar en niettegenstaande ze bij meester Cordie goed geleerd hadden, mochten ze met hun leeftijdgenootjes niet verdergaan, maar moesten het derde jaar overdoen. In die grote klas met leerlingen van het derde tot het achtste studiejaar bij zuster Gommaire, was het wel even wennen voor ons. De aanpassing stelde echter geen onoverkomelijke problemen en na korte tijd voelden we er ons thuis.



Wij moesten eerst een opstel maken over hoe het geweest was bij zuster Comelia en wat we verwachtten van zuster Gommaire. Was dat om ons inspraak te geven of controleerden de zusters elkaar? Bij zuster Gommaire was het ook al van “parler le Français”. Zo herinneren wij ons het voordrachtstukje “Au revoir, ma petite chérie”. Doch al had ze Franse manieren, Vlaams was de zuster in hart en nieren. Iedere dinsdag- en vrijdagnamiddag moesten we onder de naailes “De Vlaamse Leeuw”, “Het Limburgs volkslied” en “In de stille Kempen” zingen. Zingen, dat hebben we daar geleerd, en daar zijn we nu nog blij om. En voordragen leerden we er ook over “Onze hond” en “Pachter Jan”.
Wanneer er op de speelplaats gebeld werd, moesten we in twee rijen gaan staan, zwijgen en dan naar binnen. Wij wensten de zuster “goede morgen of goede dag, zuster”. Wanneer we allemaal vlijtig aan het werken waren, las de zuster achter hare lessenaar de gazet die de kinderen Vanderleyden voor haar hadden meegebracht: kosteloze informatie voor de zuster. ’s Middags gingen we met alle klassen naar de nabijgelegen kerk om er een liedje te zingen. We moesten de tafels veel inoefenen met de griffel op onze lei. Hoe meer leien we vol schreven, hoe meer punten. Er waren ook kinderen die zo maar hun lei met wat kribbels opstaken, want, terwijl de zuster de krant las, zag ze toch niks.
In de voormiddag ging de zuster het eten op het vuur zetten in de keuken en dan moest één van de kinderen opletten. Dan was het natuurlijk kermis in de klas. Maar, 0 wee! als de zuster iets hoorde bij het terugkomen. Dan was het straf schrijven of na de klas in school blijven of nam ze onze armen stevig vast en sloeg ze ons met de ellebogen op de bank. En dat deed pijn. Wanneer ze erg kwaad was, belandde de schuldige op de ezelsbank achter is de klas.
In de missiemaand november werd ons door zuster Benjamin, uit Congo teruggekeerd om te rusten, een Congolees liedje aangeleerd. In de Franse les moesten we een zinnetje vertalen. “Les abeilles volent
autour du cerisier”. Wij staken allemaal onze vinger op, maar Serafien Coenen mocht het zeggen en fier
als ene gieter vertaalde ze:”De bijen vliegen, toer op toer, rond de kersenboom”. Mooie tijd was dat!

Bron: Dorpskalender gezinsbond 2007 – Anneke Nossin


Vanschoonwinkel Georges Januari 2018  

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *